De korenmolen van De Krim stond vroeger aan de Coevorderweg 206 ten westen van ‘de krimp’in de Lutter Hoofdwijk. Het was een hoge stellingmolen met een stenen romp en een met riet gedekte bovenbouw. Hij werd geboud in 1896. Nol Spiekman, molenaar (mulder!) in Heemserveen, liet de molen met het bijbehorende woonhuis hier verrijzen en vestigde zich er met zijn vrouw en zijn beide zoons. Hij had hoge verwachtingen van De Krim, want er woonden immers veel grote ‘bouwboeren’, die heel veel graan verbouwden. Dat viel toch wat tegen, want deze boeren hielden geen koeien en er was dus geen behoefte aan meel als veevoer. Zij hielden echter wel veel trekpaarden en voor havermeel was er wel belangstelling. De grootste afnemers van het meel van Nol waren echter de bakkers. Vooral roggebrood werd veel gebakken in De Krim.
De molenaar was nog volledig afhankelijk van de wind. Gelukkig waaide het meestal wel, maar windstille dagen kwamen ook voor. Dan kon er niet gemalen worden en als de wind dan weer opstak, moest de schade nogal eens ingehaald worden. Vooral als de bakkers en boeren op hun meel hadden moeten wachten, werd er keihard gewerkt. Vaak moest er dan ook ‘s nachts gemalen worden en dan kregen Nol Spiekman en later ook zijn zoon Jan Harm hun nachtelijke opkikkertjes en hun dagelijkse maaltijden ‘op de molen’.
Malen in het donker, alleen bij het schijnsel van flakkerende lampen, waas een moeilijke opgave en als tot overmaat van ramp de wind nog aanwakkerde, moesten er ook nog zeilen van de wieken gehaald worden. De molen mocht absoluut niet te snel gaan draaien, want dan was er brandgevaar. Door oververhitting van de bewegende onderdelen brandden heel wat molens reddeloos af. Ook de molen van Nol onderging eens dit lot. Als de wind tijdens het malen draaide, moesten de wieken weer in de juiste stand kruid (gedraaid) worden en dat was een hels karwei in het donker en bij stevige windkracht. In de winter, als het vroor, werd er natuurlijk ook gemalen en dan kon het steenkoud zijn in de molen.
Het werk was dus zwaar en de lichamelijke inspanningen waren groot. Met ogenschijnlijk gemak werden de zware zakken graan of meel op de nek gehesen en zo van en naar de boerenwagen gedragen, maar op de duur was dit beulswerk fnuikend voor de molenaarsruggen. Om de molenstenen scherp te houden, moesten ze regelmatig ‘gebild’ worden. Billen gebeurde met een stalen bilhamer, waarmee de richels en de stenen regelmatig bijgewerkt werden. Zo bleven ze goed over elkaar glijden en kon het graan zonder problemen vermalen worden.
Nol en Jan Harm Spiekman waren met hart en ziel molenaar. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd het werk van Jan Harm, die zijn vader opgevolgd was, zeer gewaardeerd. Daarna ging het echter bergafwaarts met de molen. Het onderhoud werd te duur en de omzet werd steeds minder. Daarbij kwam, dat men een graansilo had laten bouwen, die na de oorlog werd uitgebreid met een loods met een mechanische maalinrichting.J an Harm Spiekman, die in de windmolen geen brood meer zag, kon hier molenaar ‘zonder wind’ worden. Hij nam het aanbod met beide handen aan en zijn ongeregelde muldersleven behoorde nu tot het verleden. De molen bleef nutteloos achter en het noodzakelijke onderhoud werd verwaarloosd. Dat werkte ernstig verval in de hand en in 1951 werd de molen van De Krim ontmanteld. Alleen de stenen romp bleef staan.
De graansilo werd in 1940 door het Centraal Bureau Rotterdam (CEBECO) gebouwd. Deze organisatie stelde de Krimse landbouwers in de gelegenheid kun graan op te slaan. Ook boeren uit de omgeving o.a. uit Bergentheim, maakten er gebruik van.Het graan werd boven in de silo gedroogd en als het vervoerd moest worden met een lange afvoerbuis gelost in de voor de wal liggende schepen. Later werd een grote trechter aan de Hoofdwijk geplaatst, waardoor het gedroogde koren aan de onderkant ‘opgezakt’ kon worden. Deze zakken graan werden aanvankelijk ook per schip vervoerd, waarna vrachtauto’s meer en meer het transport gingen overnemen.
Zakken kunstmest werden ook verhandeld. De boeren bestelden de gewenste hoeveelheden,waarna de zakken per schip naar de boerderijen werden vervoerd. De boeren zetten hun kruiwagens dan aan de wal, waarna de schipper ze vulde met het aantal bestelde zakken. Vervolgens voer hij verder, waarna de kruiwagens na verloop van tijd vanzelf hun bestemming vonden. Als het grotere hoeveelheden betrof, kruide de schipper de zakken kunstmest zelf naar de schuur.
Later nam de cooperatieve landbouwvereniging ‘De Landbouw De Krim’ eerst de helft van de silo en daarna het bedrijf in zijn geheel over. Men ging nu ook bestrijdingsmiddelen verkopen, waarmee de gewassen besproeid werden. Dat gebeurde vaak door de werknemers van de silo zelf, de daarvoor zelfs wel naar Bergentheim gingen. Hendrik Spang, geboren (1931) en getogen in De Krim, werkte bijna zijn hele leven bij de silo. In 1952 begon hij als arbeider, belast met alle voorkomende werkzaamheden en klusjes. Hij sjouwde met de zware zakken, ging bij de vaste klanten bestellingen opnemen en ook weer bezorgen en bracht zakken kunstmest (telkens twee!) per bakfiets naar Steenwijksmoer. Hij stond in de winkel en verkocht alles wat boeren en tuinders nodig hadden. Hij was chef op de werkvloer, waar in rustige tijden zes en in het oogstseizoen soms wel vijftien man werkten. Hendrik Spang ging in 1992, na veertig werkzame jaren in dienst van de silo, met de VUT. Nog steeds (2006) kijkt hij met veel plezier terug op zijn loopbaan in de graanverwerking en alles wat daar zo bij behoorde.
N.B. De silo werd overigens in 2005 afgebroken.
Kaderstukje: De Kikkerhoek
Jan Kikkert woonde met zijn vrouw en twee dochters op zijn boerderij aan de Posthoornweg.Een boerderij en een groot aantal landerijen verderop waren zijn eigendom en die omgeving werd daardoor naar hem het Kikkersveld en later de Kikkerhoek genoemd.