Hennie Dekker werd geboren op 1 september 1949 en hij was de jongste (het nestkuiken) van elf kinderen. Vader was keuterboer en werkte in de campagne op de aardappelmeelfabriek en breed hadden vader en moeder Dekker het dus niet.

Hennie was ook de jongste van de klas, toen hij in 1955 voor het eerst naar school ging. Er waren drieënveertig eerste klassertjes dat jaar en ’t was dus ook geen wonder, dat juffrouw Hofstede een beetje over haar toeren raakte die eerste dag. Zou dat de reden zijn geweest, dat Hennie direct al een draai om zijn oren kreeg, toen hij niets vermoedend een bergje tekende op de hoek van zijn nieuwe schrijfschriftje? Hennie schrok er vreselijk van en wist meteen, waar hij aan toe was. Maar ’t was ook de enige keer dat dit gebeurde en juffrouw Hofstede werd voor hem “een schat van een vrouw!” Later groeide deze klas door zittenblijvers en nieuwkomers tot bijna vijftig leerlingen.
Hennie kwam in de tweede klas bij juffrouw Meijerink en daarna in de derde bij meester Van Der Veen. Daarmee had hij een helft van het schoolgebouw afgewerkt, want de eerste drie klassen waren in de lokalen links van de ingang ondergebracht. Meester van der Veen was de voetbalmeester, die deze edele sport waar hij maar kon propageerde. De voetballiefhebbers onder de jongens kwam dankzij het grote met grint bedekte schoolplein volop hun trekken. De ruimten tussen de bomen aan weerzijden van het plein fungeerden voor verschillende ploegen als doelpalen en zo kon het gebeuren, dat er terzelfder tijd drie wedstrijden gespeeld werden en dan ook nog door elkaar. ’t Was namelijk helemaal niet vreemd, als een denkbeeldig voetbalveld van de ene hoek van ’t plein naar de andere tegenoverliggende hoek gericht was. Gelukkig zaten er geen ruiten in de achtermuur van de school en glasgerinkel was dus onbekend. Maar als er een bal over de diepe sloot aan de achterkant van ’t plein vloog, moest je eerst toestemming vragen om hem op te halen. Deed je dat niet, dan werd je naar binnen gestuurd en soms moest je ook nog schoolblijven. Aanvankelijk mochten de kinderen ook nog tollen op het schoolplein, maar dat werd later verboden. Te gevaarlijk in verband met hoog vliegende tollen.
Na de vierde klas van Meester Assen kwam Hennie bij meester Heskamp in de vijfde. Dat was een fervent sigarenroker, ook in de klas en ’t was wel eens erg. “Het krulde er af!” Maar hij kon prachtig vertellen en had een vlekkeloze uitspraak. Hennie luisterde graag naar hem en ja, ’t was ook een echte heer. Meester Veldhuizen in de zesde klas kon soms heel kwaad worden en hij liet dat dan ook gevoelig merken. Zo vroeg hij eens als inleiding op een geschiedenisles: “Wie weet wie Joost van den Vondel was?”, waarop René Boelens als grapje antwoordde: “Dat mag Joost weten!” Dat had hij beter niet kunnen zeggen! Meester Veldhuizen werd woedend en gaf hem voor de klas met een latje een geweldig pak voor zijn broek.
Over dit soort gebeurtenissen kon je thuis beter niet praten, laat staan je beklagen.
De ouders en zeker die van Hennie met hun elf kinderen hadden wel wat anders aan hun hoofd en bovendien stonden ze altijd pal achter de school en de personeelsleden. De “Meesters en juffrouwen” stonden nog in hoog aanzien. Ook voor de kerk en de pastoor was het ontzag groot. De kerkgang was belangrijk en aan ’t eind van de week werd er altijd gevraagd hoeveel keer iedereen die week ’s morgens naar de kerk was geweest. Het antwoorde volgde met vinger opsteken. Hennie ging altijd drie of vier keer, maar er waren er ook , die wel vier vingers opstaken en er nooit geweest waren. Het aantal kerkbezoeken werd ook op het rapport vermeld. Voor Meester van Rossum van de openbare school was het ontzag natuurlijk niet zo groot als voor Meester Veldhuizen. Als Sint Nicolaas ’s morgens bij de Theresiaschool op bezoek geweest was, waren de kinderen ’s middags vrij. Dan gingen Hennie en een paar vrienden naar de andere school en stonden daar voor de ramen naar de openbare Sint te kijken, die altijd ’s middags kwam. Ze deden niks, keken alleen maar en vonden het toch heel apart. Dit was de echte Sinterklaas niet, want die kwam alleen maar bij hen!
Het grote gezin thuis bracht ook zijn problemen met zich mee. Zo konden Hennie en zijn zusje Marietje eens niet mee met de schoolreis naar Hellendoorn. Er was geen geld voor en moeder moest eerst met vader overleggen. Er volgden twee dagen van spanning en toen kwam het verlossende jawoord: met passen en meten was er een oplossing gevonden. ’t Was ook gezellig, zo’n dag naar het pretpark. Met elkaar in de bus, dat was al een feest op zich. Zingen van “Ajoe, ajoe, ik ga naar Java toe” en “Een ouwe grijsaard van tachtig jaren, ging naar de kapper zonder haren!” Prachtige dagen waren het.

Aan ’t eind van de zesde klas wachtte het vervolgonderwijs. Joop, Hennies broer, kon goed leren, maar meester Veldhuizen adviseerde geen middelbare schoolopleiding. Joop echter meldde zich persoonlijk aan bij het Coevorder Lyceum en werd aangenomen. Dat moest dan maar, vonden vader en moeder, als was ’t moeilijk op te brengen. Zo fietste Joop elke dag naar Coevorden, samen met Ria van Rossum, de dochter van het hoofd van de openbare school. Hennie kreeg een ULO advies, maar vader en moeder hadden liever dat hij naar de LTS in Emmen ging. Daar was een katholieke school, met zeventig procent paters als leraren en broeder Leonardi als directeur. Hennie werd er timmerman.
Hij trouwde met Minie Weering, die twee klassen lager zat dan hij en ze bleven “op Steenwijksmoer” wonen. Hennie ging werken bij een baas en werd voetbaltrainer; een paar jaren bij Protos en verder onder andere bij NKVV in Nieuwe Krim/Dalerpeel en Zandpol. Samen met Jo Assen verzorgde hij ook de sponsoring van het bekende jaarlijkse Protos-Weering zaalvoetbaltoernooi. Hij was ook bestuurslid van Plaatselijk Belang. Minie en Hennie voelden zich thuis in hun dorp.
Ze zijn er geboren, opgegroeid, getrouwd, ze kregen er twee kinderen. Hennie is inmiddels helaas overleden maar hun slogan was altijd: “We gaan er nooit meer weg! Voor altijd Steenwijksmoer!”