Een vierde kerk in De Krim zou omstreeks 1880 zeker tot de mogelijkheden behoord hebben. Hiertoe aangezet door vervener B.Minke stuurden in De Krim wonende rooms-katholieken regelmatig verzoeken om een eigen kerk te mogen bouwen naar de aartsbisschop van Utrecht. Deze verzocht in 1880 pastoor J.Hogeman uit Slagharen om zijn zienswijze hierop te geven en die was niet hoopgevend. Minke, zo schreef de pastoor, beschouwde de stichting van een dergelijk kerk als een erezaak en hij zou er persoonlijk zeker duizend gulden voor willen geven. Maar, zo vervolgde de pastoor, ‘heeft Monseigneur de zaak beslist dan doen ze niets meer en laten de pastoor tobben en bedelen!’ Dat laaste was Hogemans doorslaggevende bezwaar. De kerk in De Krim zou zeker door Minke en de zijnen tot stand gebracht kunnen worden, maar de armse Krimse parochianen zouden de uitgaven ervoor nooit kunnen dragen.
Toch, zo bleek uit een bijgevoegde lijst van de pastoor, woonden er in 1880 in De Krim maar liefst honderdzevenenzestig katholieken, waarvan er honderdtwaalf aangenomen waren en in Beneden-Steenwijksmoer nog eens drieëndertig, waarvan negentien aangenomen. Opgeteld bij de katholiek in de omringende buurtschappen als Schuinesloot kwam de pastoor toch nog tot tweehonderdnegenendertig zielen. Geen gering aantal, maar ze waren volgens hem allemaal ‘arm, zeer arm, behoeftig en schamel’, behalve een negental iets beter bedeelde gezinshoofden. Al met al een stelletje armoedzaaiers, waar niets van te verwachten viel!
Maar waren de door hem aangevoerde bezwaren achter wel juist? In 1872 al hadden zesendertig briefschrijvers zich tot de aartsbisschop gewend met een verzoek tot kerkgebouw. Ze wezen daarbij op het feit, dat de hervormden al een eigen kerk gesticht hadden en ze vreesden daarvan concurrentie. Als volgt:’Tot overmaat van ons leedwezen wordt door de andersdenkenden alles aangewend om in alles de eersten te zijn, worden er grote offers gebragt om het eerst ene parochie te stichten. Reeds is dan ook eene soort van noodkerk in een huis daargesteld, alwaar een predikant op Zondag in den vroegen morgen al begint te prediken en des daags drie tot vier malen dienst verrigt om het volk te trekken en de flaauwe Katholieken van hun geloof af te leiden’.
Ook toen al weigerde de aartsbisschop zijn medewerking, opgetwijfeld afwijzend geadviseerd door de toemalige pastoor J.Verhoef ( 1868-1879). Beide pastoors, Verhoef en Hogeman, werden in Slagharen geplaagd door geldzorgen. Hogeman met name kon geen parochiaan (en zijn bijdragen!) missen en wilde bijvoorbeeld in 1887 een oude school voor afbraak kopen om met de vrijkomende stenen ‘het houten lijkhuisje op het kerkhof en ‘de 5 huisjes der 5 erfjes, die van de R.C. armen zijn’op te kunnen knappen.
Een nog in 1885 speciaal voor de kerkgebouw in De Krim ingestelde commissie smeekte de aartsbisschop dan toch in ieder geval een noodkerk toe te staan.’Het is toch bedroevend’, aldus de brief.’ voor ons belijders der ware Kerk van Christus te moeten zien dat onze dwalende medechristenen reeds aanstalten maken hier hun tweede bedehuis (de Gereformeerde kerk) te bouwen.’
Om te besluiten met: ‘Wij eindigen DHW (Doorluchtige Hoog Waardigheid) met de belangen onzer ziel en zaligheid nogmaals aan uwe vaderlijke zorg en liefde aan te bevelen en blijven met den diepsten eerbied en onveranderlijken trouwe uwe DHW’s onderdanigste dienaren’. Niets hielp echter. Noch de belangen onzer ziel en zaligheid, noch het aanbond van ‘twee bunders’bouwgrond, noch de belofte elk jaar een som geld uit te keren aan de pastoor van Slagharen of aan de priester, die met de bediening der Kerk ‘mogt worden belast’. Zijne DHW de aartsbisschop bleef oostindisch doof; de parochie van Slagharen mocht niet voor het hoofd gestoten worden.Zo bleven de katholieken van De Krim ondanks twintig jaar bidden en smeken aangewezen op de kerken van Coevorden en Slagharen. Tot vandaag de dag toe!
Kaderstukje: Ik heb God gezien!
Achter op de Kalkwijk woont de familie van Menne Gort in een kleine boerderij.
Op een dag brengt Gort de melkbussen naar de Hoofdweg en zet ze bij de winkel van kruidernier Mans Dorgelo neer. Dorgelo, die Gort bezig ziet, groet hem met:
‘Dag Gort’en het buurjongetje Henri kijkt met grote ogen toe. Hij rent naar zijn moeder en roept opgewonden:’Mama, ik heb God gezien!’ Moeder kijkt hem bestraffend aan en zegt: ‘Daar geloof ik niks van, Henri!’ Maar het jongetje antwoordt verontwaardigd:’Nou, ik heb het zelf gehoord, hoor.Dorgelo zei:”Dag God!’ Echt waar en als je het niet geloven wil, hij had de melkbus nog voor op de fiets!