Begin 1925 kopen Roelof en Albertje een stuk veengrond van twee hectare aan de Dommerswijk. Roelof heeft in de afgelopen jaren goed verdiend en ze hebben het geld niet over de balk gegooid. Ze hebben grote plannen. Eerst zullen ze zo snel mogelijk een strook aan de weg ontginnen en daar kunnen ze dan een nieuw huis op bouwen. Een ruimer huis! De plaats is erg gunstig; in de buurt van het punt, waar de Steigerwijk in de Dommerswijk uitkomt, vlak bij de school en de kerk.
In zijn vrije avonden en op zaterdagmiddag ontgint Roelof nu zijn eigen veen. Arbeiders, die een centje willen bijverdienen, helpen hem en zo vordert het werk snel. Al na enkele maanden kan de bouw van het huis beginnen. De ontvening wordt tijdelijk gestaakt en vrienden en kennissen bieden hun hulp aan. Samen met hen wordt het huis in snel tempo, midden tussen de te drogen staande turfbulten, opgetrokken. In de herfst is het klaar en kan het betrokken worden. Wat zijn ze blij, Roelof, Albertje en de kinderen. En wat is hij trots, Roelof, want hij heeft alles zelf kunnen betalen.
Het is een echt woonhuis. Een huis met een woonkamer aan de voorkant met twee bedsteden; ernaast een keuken en een kelder en daar boven een opkamertje. Op de zolder zijn twee kamertjes getimmerd. Aan de achterzijde is de deel en daar komen twee hokken, in elke hoek een. Daar wil Roelof niet alleen varkens, maar ook koeien gaan houden. Als zijn veen veranderd is in bruikbare dalgrond, wil hij keuterboer worden.
Roelof en Albertje zijn de koning te rijk. Wat een huis, wat een mooie plaats, wat een mogelijkheden hebben ze nu. Bovendien kondigt zich het zesde kind aan en ze kunnen dus de extra ruimte wel gebruiken. Op 12 maart 1926 wordt Fardina geboren en er zijn nu dus drie jongens en drie meisjes. Hierbij blijft het echter niet. Op 9 juni 1928 meldt Johannes zich, op 26 augustus 1930 Albert en op 9 oktober 1935, als nakomertje, Jan. Moeder Albertje is bij de laatste bevalling 43 jaar oud en ze heeft zonder kwalijke gevolgen voor zichzelf negen kinderen ter wereld gebracht. Het leeftijdsverschil tussen het oudste en jongste kind is achttien jaar.
Het gezin is nu compleet en het mooie huis is eigenlijk al weer te klein. Dat wordt echter niet als zodanig ervaren in de Dalerpeelse levensomstandigheden van de dertiger jaren. Er is voor iedereen plaats, ook voor bezoekers en gasten, want moeder Albertje staat voor iedereen klaar. Het huis aan de weg langs de Dommerswijk aan de Dorpstraat, is een echt “huussie van hol’an! “. Het gezin leeft volledig met elkaar, niemand heeft een plekje voor zich alleen. De jongens slapen boven, soms met hun drieën in een bed, zo onder de pannen. In de zomer is het daar soms snikheet en in de winter als het vriest, steenkoud. De ouwelui slapen in de ene bedstee, de meisjes in de andere en in het opkamertje. De hokken op de deel bieden plaats aan twee varkens en een geit.
Roelof de Jonge is altijd aan het werk. In het seizoen heeft hij elke werkdag het toezicht over acht man aan de persturfmachine. De hele zomer wordt er turf gedraaid, gedroogd en verscheept. Roelof organiseert, geeft opdrachten en controleert zijn mensen, die per duizend turven betaald worden. Hij onderhandelt met kopers, bedingt zijn prijzen en rekent af. Eenmaal per week komt Klaas Koekoek met zijn T-Fordje om zich op de hoogte te stellen van de gang van zaken, de lonen uit te betalen en de opbrengsten in ontvangsten te nemen. In zijn vrije tijd, elke avond en elke zaterdagmiddag is Roelof zijn eigen vervener. Hij steekt zijn eigen turf, die door Albertje en de kinderen in ringen en aan bulten worden gezet. Aan ‘t eind van elk seizoen, omstreeks september, worden de turven verkocht en zo komt er elk jaar extra geld binnen. Bovendien groeit hierdoor jaar na jaar zijn beschikbare oppervlakte cultuurgrond, waarop gewassen verbouwd kunnen worden. Voor mens en dier. Zo komt het moment, waarop de eerste koe aangeschaft kan worden. In 1937 zijn de twee hectare bijna geheel ontgonnen en wordt het resterende veen alleen nog voor eigen gebruik afgegraven.
In een van de beide hokken, tot stal omgebouwd, staan er dan twee koeien. Aan de werkdrift van Roelof verandert door de overgang naar landbouwersschap eigenlijk niets. “Nu zit hij iedere minuut van zijn vrije tijd op die twee bunder bouw- en weiland te knooien! “. Moeder Albertje heeft ook haar vaste taken zoals het verzorgen van de beesten en het bijhouden van de groentetuin. De kinderen moet haar al vroeg hierbij helpen en ze worden ook vaak opgetrommeld om met vader mee te gaan naar het land.
‘s Winters, als het werk in de vervening stil ligt, koopt Roelof de Jonge in opdracht van Klaas Koekoek bentegras op. Dat groeit veelvuldig op heidevelden en braakliggende gronden en is van iedereen. Werkeloze arbeiders, maar ook schooljongens, die wel wat geld kunnen gebruiken, verkopen het harde spitachtige gras voor twee cent per bos. “Arbeidersriet” wordt het ook wel genoemd, omdat men het vaak gebruikt voor het dekken van daken en omdat het een stukgoedkoper is dan riet. Roelofs zonen maken van het bentegras dokken, bundels, die onder de dakpannen gelegd worden om insneeuwen te voorkomen. Die kunnen zij als “zolderslapers” zelf ook goed gebruiken.
Roelof en Albertje komen door al dat werk en de eruit voorkomende inkomsten, althans voor Dalerpeelse begrippen, in goede doen. Het gezin merkt daar weinig van, want in het dagelijkse leven wordt weinig geld uitgegeven. De levensmiddelen komen immers voor het grootste deel van het eigen boerenbedrijfje en worden verder mondjesmaat betrokken bij de kruidenier. De bestuursleden van de school moet het trouwens wel opgevallen zijn, dat hun penningmeester zich heel wat beter kan redden dan vroeger, want hij verstrekt in november 1937 het schoolbestuur een lening van zevenhonderd gulden tegen 5% rente. Een heel bedrag en een uitkomst, omdat er door de bezuinigingsmaatregelen van de regering haast geen kasmiddelen zijn.
Nee, er gaat weinig geld om in het huisgezien van Albertje en Roelof. Ze zijn van nature zuinig, er zijn weinig behoeften en er heerst een volstrekt onderling vertrouwen. ” ‘t Geldkissie stond boven op Va zien kassie (met paperassen! ) en dat stond er ‘t hele jaar! “, zegt Albert de Jonge nu. Niemand kijkt erin, niemand taalt ernaar, geld is een zaak van de ouders.
Vader en moeder zien de kinderen eigenlijk alleen in alle rust bij de gezamenlijke maaltijden. Ze hebben verder maar weinig tijd voor hen en ‘t komt hierdoor min of meer op neer, dat de ouderen de jongeren moeten opvoeden. Vader is de onaantastbare baas en hij wordt met groot respect bejegend. Als de grotere kinderen wat willen, vragen ze hem eerst;”Va, wat dunkt u d’r van?”. Zijn mening horen ze niet altijd graag, maar er wordt wel naar gehandeld. Roelof de Jonge denkt dan ook heel rechtlijnig. Over ‘t algemeen vrij stil, kan hij heel goed steken onder water geven, scherpzinnige opmerkingen maken om discussies op te wekken. Dan wordt er gepraat in het gezin, vaak na het eten en kan iedereen vrij zijn of haar mening geven. Tot vader er een eind aan maakt, want, zoals altijd, ‘t werk wacht! Vader Roelof is ook strikt eerlijk. Als de kinderen eens mogen helpen de kerstboom in de kerk af te tuigen, vindt Albert een cent. Hij zegt niets en koopt bij de kruidenier-vervener Wolter Post zoute dropjes, die hij vervolgens met gulle hand uitdeelt. Vader, die altijd erg oplettend is, ziet dat en vraagt:”Albert, hoe kom je an die droppies?”. De betrapte zondaar biecht zijn vondst op en wordt direct naar huis gestuurd om bij moe een cent te halen. Hierna wordt het muntstuk in aanwezigheid van alle kinderen in de “buule” (het collectezakje) gestopt. ‘t Is tenslotte toch geld van een ander en in dit geval nog wel van de kerk en daar blijf je af. Dat is de les, die iedereen ter harte nemen moet. Voor moeder Albertje geldt nog het oude spreekwoord:”Een vrouwenhand en een paardentand staan nooit stil! “. Hoe ze het klaarspeelt naast haar werk ook nog eens voor iedere willekeurige bezoeker klaar te staan, is voor iedereen een raadsel. Maar ze doet het, al valt ze soms ‘s avonds, als er eindelijk rust heerst, van “moeiigheid” in slaap. Maar ook zij heeft gezag en als het moet, kan ze heel streng zijn.
In de winter, voor de ledenvergadering van de school, trekt vader Roelof zich altijd enkele dagen terug in de huiskamer. Dan moeten de boeken en bescheiden bijgewerkt worden en dat vergt alle aandacht. Hij wenst dan ook absoluut niet gestoord te worden, want de leden van de kascommissie moeten bij hun jaarlijkse controle alle stukken in orde bevinden en hem als penningmeester decharge verlenen over het gevoerde beleid. Hetgeen ze dan ook altijd doen, jaar na jaar na jaar.
Gezien zijn verschillende functies is Roelof de Jonge ook vaak ‘s avonds uithuizig. Al snel ouderling geworden gaat hij samen met evangelist Veldmeyer eenmaal per week op huisbezoek. De kerkenraadsvergaderingen worden weliswaar maandelijks gehouden, maar tussendoor moet ook nogal een overlegd worden. Het wordt nog drukker, als in 1934 evangelist Nijen Twilhaar zijn intrede doet. Deze jonge, uiterst strijdbare man, door iedereen al snel “de dominee” genoemd, vraagt veel van zichzelf, maar ook van zijn medewerkers. Roelof mag hem graag als bezielend voorganger, maar ook als een goede vriend. Dan is er nog de zondagsschool, waarin hij bijgestaan wordt door Wolter Post en door de jonge leiders Jan en Harm Benjamins. Ook met hen moet regelmatig vergaderd worden. Hun medewerking weerhoudt hem er overigens niet van elke zondag actief aanwezig te zijn.
De school wordt een verhaal apart. Eind 1930 wordt hier in de plaats van de hervormde heer Gerbscheid, die tien maanden werkzaam is geweest, de gereformeerde heer Herman Scholten benoemd. Gezien de korte ambtsperiode van Gerbscheid hadden de hervormden graag toch weer een schoolhoofd van hun richting zien komen, maar de statuten schrijven afwisseling voor. Scholten ontpopt zich als een zeer kerkelijk bewust mens, die zijn mening niet onder stoelen of banken steekt en die in de school nogal autoritair optreedt. Hierdoor strijkt hij de hervormde meerderheid, die zich toch al benadeeld voelt, voortdurend tegen de haren. Roelof kan eigenlijk goed met hem vinden, maar zijn houding wordt mede bepaald door het standpunt van de evangelisatie. Onder leiding van Nijen Twilhaar en Harm Benjamins eist deze gemeenschap steeds nadrukkelijker meer zeggenschap in het schoolbestuur. Deze zaak ligt nogal gevoelig, omdat de hervormde voorzitter Wolter Post voor zijn huwelijk gereformeerd is geweest en hem er van beticht in het bestuur steeds met de gereformeerden mee te stemmen. Roelof voelt zich aanvankelijk ook wat ongemakkelijk, omdat zijn eigen Albertje eveneens van gereformeerde huize is. Gelukkig draagt hij in 1934 zijn penningmeesterschap over, zodat de schermutselingen in het bestuur aan hem voorbijgaan.
In 1937 echter gaan de golven zo goog, dat de Daler burgemeester Ten Holte ingrijpt en hoogstpersoonlijk een door hem bijeengeroepen ledenvergadering voorzit. Op die bijeenkomst wordt Harm Benjamins tot voorzitter gekozen in de plaats van Wolter Post en Roelof tot bestuurslid. Tijdens de eerstvolgende bestuursvergadering kiest de dan aanwezige hervormde meerderheid hem weer tot penningmeester, terwijl Jan Santing, eveneens hervormd, secretaris wordt. Het dagelijkse bestuur bestaat nu geheel uit hervormde leden en het gevolg is, dat de gereformeerden tegenwerken, waar ze kunnen. Dat bevordert de sfeer bepaald niet, maar Roelof blijft bij dit alles opmerkelijk kalm. Hij bemiddelt waar mogelijk en kiest als er geen andere weg is voor de hervormde standpunten.
Conflicten van heel andere aard spelen zich af in de “Commissie tot Wering van Schoolverzuim”, waarvan hij vanaf 1930 voorzitter is. Vooral tijdens het oogstseizoen is het verzuim aanzienlijk. De ouders maken weliswaar op ruime schaal gebruik van de wettelijke mogelijkheid twee weken landbouwverlof voor hun oudere kinderen op te nemen, maar voor verschillende is dit niet genoeg. Of ze verlengen eigenmachtig de toegestane periode of ze laten de kinderen thuis oppassen, zodat de moeders mee kunnen werken op het land. De commissie beoordeelt de verzuimen van geval tot geval:”ongeoorloofd, geoorloofd of ongeoorloofd doch verschoonbaar”. In het eerste geval moet er een boete betaald worden en in dat geval wordt dit Roelof niet in dank afgenomen. Hij blijft er echter onverstoorbaar onder. Recht is recht, vindt hij, vooral omdat de beslissingen naar eer en geweten genomen worden.
Evangelist Nijen Twilhaar schaft in de dertiger jaren als eerste in Dalerpeel een radio aan. Hij stelt het toestel op in de consistoriekamer van de kerk en nodigt iedereen uit te komen luisteren. Daar wordt uitgebreid gebruik van gemaakt en de kleuter Albert de Jonge mag er ook heen. Hij loopt echter al gauw weer op een sukkeldrafje naar huis, naar moeder, want hij heeft zo’n medelijden met die mensen, die in dat kastje zitten! Als vader Roelof kort daarop toch ook maar zo’n kastje koopt, is Albert al wijzer. Samen met het hele gezin geniet hij van de uitgezonden programma’s, waarbij vooral “Ome Keessie” uiterst populair is.
Maar de radio blijft natuurlijk maar bijzaak in het verstrooiingspatroon van de jeugd. Het veld om het dorp is ruim en daar kan naar hartenlust gespeeld worden. “Koelegie” springen, al of niet met een polsstok of zwemmen in de “de blote kont” in een “wieke”. Of wat veel gevaarlijker is, met onbeheerd staande lorries rijden of vuurtje stoken! Natuurlijk doen hier alleen jongens aan mee. Meisjes springen touwtje, hinkelen of spelen met poppen.
Vier kinderen uit het gezin De Jonge.
‘s Winters als er ijs ligt, wordt er naar hartenlust geschaatst. Natuurlijk niet op zondag, want daar is vader Roelof onverbiddelijk tegen. Hoewel, als de winter zacht is en het ijs toevallig op zondag nog juist berijdbaar, geeft hij toch wel toestemming. Dan mogen de kinderen bij uitzondering het ijs op. Die kans wil hij hen niet ontnemen.
De opgroeiende kinderen krijgen trouwens toch al heel gauw met de ernst des levens te maken. Als ze van school komen, moet er gewerkt worden, want het grote gezin kan elk dubbeltje goed gebruiken. Roelof gaat bij zijn vader in de veenderij helpen en Catharinus begint na verloop van tijd een melkhandel. Met twee bussen aan weerszijden van zijn fiets gaat hij bij zijn klanten langs. Er zit een echte handelsgeest in die jongen en hij gaat ook groente verkopen. En frisdrank en snoepgoed. In ‘t achterhuis wordt door middel van een houten scheidingswand een winkelruimte verkregen, waar ook Pietje, Roelofje en Gerrit bij betrokken raken. Eigenlijk doet het hele gezin mee en de resultaten zijn niet slecht. Er wordt een kar met een hit aangeschaft om meer te kunnen uitventen en Catharinus en Pietje beginnen zelfs een winkeltje in De Krim. ‘t Wordt nog wel wat met de kinderen van de familie De Jonge. Ze zien overal handel en hebben een fijne neus voor het kopen en verkopen van de juiste artikelen. ‘t Blijft dus niet alleen bij melk, groente, frisdrank en snoepgoed.
Vader Roelof ziet het allemaal met tevredenheid aan. Hij laat de jongelui zoveel mogelijk hun gang gaan; ‘t is ze wel toevertrouwd. Hij heeft het trouwens ook te druk om er zich echt mee te bemoeien, want hij is inmiddels ook nog voorzitter geworden van de door hem zelf opgerichte buurtvereniging Plaatselijk Belang Dalerpeel. De voorzieningen in het dorp, de wegen, de bruggen, de straatverlichting, enz. moeten verbeterd worden en dus gaat hij regelmatig naar Dalen om met de burgemeester te overleggen. Dat is niet eenvoudig, want Ten Holte is meester in de rechten en altijd zeer overtuigd van eigen wijsheid en gelijk. Maar gelukkig draagt hij Dalerpeel een goed hart toe en maar zelden komt Roelof met lege handen terug. Ja, hij heeft het druk. Met zijn dagelijkse werkzaamheden, met de kerk, met de school, met de commissie, met Dalerpeel!