Hoofdstuk 1. Kozakken in Dalerveen.
Januari 1814.’t Zijn spannende tijden in Dalen. Het anders zo stille dorpje is vol beweging. Soldaten in haveloze uniformen staan in groepjes bijeen te praten voor de kerk, zich warmend bij opvlammende houtvuren. Officieren te paard rijden voorbij over de besneeuwde, keihard bevroren dorpsstraat; een boerenwagen, hoog beladen met hooi, schommelt langzaam naar het zuiden, richting De Bente. En daartussen lopen de Dalers; boeren met snaphanen over de schouder, sommigen met een lange langs, anderen met een hooi- of een mestvork. Vrouwen met mandjes aan de arm, diep weggedoken in de omslagdoek, schuifelen langs de huizen en boerderijen. En dan zijn er natuurlijk ook de kwajongens, nieuwsgierig luisterend bij de soldaten, glijdend over de spiegelgladde ijsbaan op het straatje naast de kerk; enkele durfals hangend aan de touwen aan de achterkant van de hooiwagen.
Dalen is een oorlogsdorp geworden. Daar, even verder naar het zuiden, ligt de grimmige vesting Coevorden. Tot de tanden gewapend en bezet door de Frans garnizoen van achthonderd man, vastbesloten zich er te handhaven.
De nood in de stad moet hoog zijn. Tientallen burgers, die geen voedsel meer hadden, zijn de vesting uit gezet en in Dalen opgenomen. De verhalen, die ze vertellen, doen je de haren ten berge rijzen!De Fransen plunderen de weerloze Coevordenaren; niemand is meer zeker van zijn bezittingen; op burgers, die met elkaar staan te praten, wordt geschoten!Kinderen hebben een dracht zweepslagen gekregen, omdat ze soldaten uitlachten!
Gelukkig zij de Fransen bij hun uitval op 15 december niet verder gekomen dan De Bente. Weliswaar is de molen in een troosteloze puinhoop veranderd en is er vreselijk huisgehouden, maar verder oprukken kon de plunderende vijand niet!Daar heeft de trots van Dalen, de landweer, voor gezorgd! Onder leiding van burgemeester Cassa en zijn zwager Hoya Kymmel hebben de boerenvrijwilligers kranig standgehouden. Natuurlijk geholpen door de Kozakken, die vijftig ruige Russische ruiters, die nu in De Bente kamperen. En toen daarna, op 20 december, het korps van Baron van Heemstra, vijfhonderd man geregelde troepen van het leger, hier aankwam, was het Franse gevaar geweken. Voortaan richt de vijand zijn aanvallen naar het zuiden, naar Klooster en Gramsbergen, maar ook daar schijnt hij op steeds grotere tegenstand te stuiten!
Al die militairen hebben het rustige dorpsbeeld totaal veranderd. In de kerk is een hele compagnie gelegerd en ook bij de boeren, tot in Wachtum toe, liggen de soldaten op de delen van de hooizolders. Dat is geen pretje voor de gastgevers, want ‘t zijn over ‘t algemeen wat oudere mannen, die veel noten op hun zang hebben en zich heel wat verbeelden. Oud-militairen uit het voormalige Bataafse leger en deserteurs uit de „Grand Armee” van Napoleon, die speciaal zijn aangeworven om Coevorden af te sluiten en de omliggende dorpen te beschermen. Erg dapper zijn ze niet en de boeren spreken dan ook spottend van de „veteranen”!Sommigen hebben zelfs vrouw en kinderen meegebracht en die geven dan weer extra problemen. Maar…de veteranen doen de Fransen van verdere uitvallen afzien en dat is toch wel een boel ergernis waard!
Nee, dan de Kozakken!Dat zijn pas echte soldaten!Als ze op hun snelle paarden over de besneeuwde velden razen, slaat elke vijand de schrik om het hart. Ze kamperen in hun tenten aan de rand van het drop en veel Dalers gaan er af en toe een kijkje nemen. Geen mens kan ze verstaan en ze stinken een uur in de wind!Maar ze zijn wel vriendelijk en ook wel dankbaar, als ze iets aangeboden krijgen. In het begin schepten sommige bezoekers er een groot genoegen in ze een kaars te geven. Die aten ze dan tot ieders verbazing direkt op!Maar ja, kaarsen zijn duur en in de lange winteravonden kan je ze eigenlijk niet missen. Dus de lol was er gauw af.Rare eetgewoonten hebben ze trouwens toch. Ze houden niet van te zuur en te zout en als de legerkoks zuurkool met gezouten spek opdienen, rollen ze hun maaltje eerst even met hun handen door de sneeuw! Merkwaardig volk, dat is het!
Het middelpunt van het krijgsbedrijf bevindt zich in het „Kymmels-huis”, halverwege De Bente en Dalen. Hier woont kapitein Hoya Kymmel, de zoon van de vorige burgemeester en hier wordt elke dag krijgsraad gehouden.
Om een uur of elf ‘s morgens komen ze aanrijden: Baron van Heemskerk van de veteranen, de heer Van der Wijck van de Klencke, samen met Hoya Kymmel aanvoerder van de Landweer en de Duits sprekende hetman van de Kozakken. Een jonge officier met een blonde snor in een zwierig uniform, waar de Daler wichter verliefd naar opkijken. En natuurlijk is de burgemeester Cassa ook altijd aanwezig. Natuurlijk, want hij is de held van Dalen!Heeft hij niet, samen met de boerenvrijwilligers Lunsing en Houwing, toen het korps al terugtrok, de Franse voorhoede bij De Bente tegengehouden? Met de blanke sabel?En heeft hij niet de landweervrijwilligers samengebracht, die de spits afbeten, toen er nog geen veteraan te bekennen was?Nee, Cassa kan geen kwaad meer doen. En als tegen een uur of drie de heren officieren na een uitgelezen maaltijd en ettelijke glaasjes rode port het Kymmelshuis weer verlaten, gunt iedere Daler hen hun goede leven. Zij zijn immers de heren, zij dragen de verantwoordelijkheid en … onder hun leiding is de veiligheid van het dorp gewaarborgd. Zodoende!
Winter in Dalerveen.Kleumend liggen de boerderijen bij elkaar, de strooien daken bedekt met een dikke laag sneeuw. Rook kringelt uit de schoorstenen. Het is nog stiller dan anders midden in de winter, midden op de dag. De meeste mannen hebben zich aangemeld bij de Landweer en houden zich in Dalen met oorlogvoeren bezig. Vroeg in de morgen al, na ‘t melken, zijn ze met enkele boerenwagens vertrokken, langs de Kerkdijk. Tegen de avond, voor melkenstijd, zullen ze terugkomen. ‘t Werk op de boerderij moet tenslotte doorgaan. Ze hebben geluk, dat het winter is, want dan is er toch niet zo veel te doen. De vrouwen en meisjes en de oudere mannen kunnen het overdag wel alleen af. Op en rond de erven spelen de kinderen. De school is gesloten, want ook de meester is soldaat geworden, korporaal wel te verstaan. Als een kalkoense haan loopt hij af en toe door het dorp; zijn nieuwe rol bevalt hem uitstekend!
Op het erf van een grote boerderij veegt een meisje met een grove bezem de sneeuw van de oprijlaan. Af en toe staat ze stil en veegt met een achteloos gebaar de blonde lok naar achteren, die onder haar mutsje tevoorschijn springt.’t Is een knappe meid met heldere blauwe ogen en een paar parmantige borstjes, die zich op niet mis te verstane wijze onder het gebloemde jakje aftekenen. Menig jonge Dalervener heeft er al een oogje aan gewaagd. Niet meer, want Annechien is tenslotte het enige kind van Albert ter Veld, de onbetwistbare alleenheerser van het dorp. Hij is de grootste boer met het meeste land, hij is volmacht in de marke en natuurlijk kerkvoogd van de Daler kerk. Niemand zal het wagen hem tegen te spreken, niemand ook zal voor hem „in de bouw” gaan!Als de rogge rijpend op het land staat, is Albert de eerste, die gaat maaien. Pas daarna volgen de anderen. Dat is een ongeschreven regel, waartegen niemand zal zondigen.
Annechien is Alberts oogappel. Zijn vrouw is aan de tering overleden, toen het kind pas twee jaar oud was en hij is nooit hertrouwd. Boze tongen beweren, dat Albert ergens achter Emmen een vrouwtje heeft zitten, waar hij af en toe eens heengaat. Maar of dat waar is, weet niemand zeker. Albert is natuurlijk ook aanvoerder van de Dalerveense afdeling van de Landweer. Burgemeester Cassa heeft hem de rang van sergeant gegeven, maar Albert peinst er niet over zich zo te laten aanspreken. Hij blijft, die hij is. De volmacht, die iedereen en de korporaal-schoolmeester in het bijzonder stuurt, waar hij hem hebben wil. Zonder tegenstribbelen of tegenspraak!
Albert heeft maar een zwakke plek. Zijn dochter, de mooie Annechien. In haar ziet hij zijn vrouw terug en de liefde, die hij voor haar koesterde en de boerentrots, waarmee hij de jonggestorvene omgaf, gelden nu zijn dochter .Annechien zal niet met de eerste de beste trouwen. Zeker niet met een van de boerenzoons uit Dalerveen, zelfs niet met een Oldenbanning of een Caspers uit Dalen. De man van Annechien zal een man van de wereld moeten zijn, iemand van aanzien en iemand met kapitaal. Het beste is voor haar immers nog niet goed genoeg!
Annechien is het daar van harte mee eens. De schuchtere toenaderingspogingen van de onhandige boerenjongens heeft ze steeds met kordate beslistheid teruggewezen. Toen op een spiensteravond een van hen haar op schoot trok, heeft ze de beduusde vrijer een draai om zijn oren gegeven en is op staande voet vertrokken. Alleen, de donkere avond in en niemand heeft het gewaagd haar thuis te brengen. Sindsdien is ze ongenaakbaar en de Dalerveense jongens noemen haar onder elkaar een ijskouwe juffer en wijden zich verder maar aan de warmbloedige giechelende jongedochters van lagere komaf. Annechien heeft er volledig vrede mee en als haar oude schoolvriendinnen zwanger raken, trouwen en even later trots met een kind op schoot zitten, gunt ze hen de aldus verworven moederweelde van harte. Een ding weet ze zeker!Dat zal haar niet overkomen!Natuurlijk verlangt ook zij naar een man. Maar dat zal geen boerenkinkel zijn, waar ze haar leven aan vastgeklonken zit en voor wie ze dag en nacht klaar moet staan. Annechien wil alleen een man, tegen wie ze op ziet, in wie ze zich kan verliezen, aan wie ze zich helemaal kan geven. En zo lang ze zo’n man niet gevonden heeft, blijft ze de dochter van de volmacht, de ongenaakbare, ijskouwe juffer!
Het pad is schoon en Annechien loop terug naar de schuur. Daarbinnen, aan weerszijden van de deel, staan de koeien tegenover elkaar hun dagelijkse portie hooi naar binnen te werken. Hun fluwelen ogen glanzen in het halfduister. Hendrik, de oude knecht, schuift met een vork het hooi wat beter binnen hun bereik. In het Melkhok klinkt het geluid van de karnton; daar zijn de meiden bezig .Annechien leunt even met haar schouder tegen een paal. Ja, dit is haar wereld! Hier, in de behaaglijke warmte van de stal, tussen de beesten, voelt ze zich thuis. Wat zou ze zich nog meer kunnen wensen dan dit vertrouwde leven, veilig afgeschermd van oorlogsdreiging en geweld.
Bijna werktuigelijk grijpt ze ook een hooivork om Hendrik een handje te helpen. Zwijgend werken ze samen, de boerendochter en de oude knecht. Woorden zijn niet nodig. Plotseling richt Annechien zich op!Harde mannenstemmen in een vreemde taal doorbreken de stilte. Ze komen van buiten, van het erf. Met de hooivork nog in haar hand loopt het meisje naar de staldeur en daar ziet ze een groepje uitgedoste soldaten staan. Enkele paarden zijn vastgebonden aan het hek om het erf. „Kozakken!”, flitst het door haar heen. Ze heeft ze al eerder gezien, in snelle galop rijdend door het dorp. Ze staan bij de bakoven en hebben er de broden uitgehaald, die ze er juist vanmorgen ingezet heeft. Met een groot mes snijden ze er dampende hompen af, ze onmiddellijk naar binnen proppen.
Annechien is buiten zichzelf. Hoe durven ze?Vastbesloten loopt ze op de groep mannen toe!„Moak, da’j vortkomt, rot keerls”, roept ze.„Blief met je poot’n van onze stoete! Of krieg ‘ie in Daoln niet genog?” Stomverbaasd draaiden de soldaten zich om. Voor hen staat een opgewonden meisje met een hooivork en daarachter een oud, angstig kijkend boertje, ook met een vork. Vanuit de boerderij, veilig achter de kleine ruitjes, kijken een paar jonge vrouwen nieuwsgierig toe. Reden genoeg voor een paar goedgemutste soldaten om daar hun plezier aan te beleven. Brullend van de lach vellen de Kozakken hun lans en lopen dreigend op het tweetal toe.Met die kleine blonde feeks zullen ze wel even afrekenen!„Blief stoan, voellakk’n!Of ik steek je an de vorke!” Annechiens woedende stem, met een schrille ondertoon van angst, klinkt hoog op in de stilte. De Kozakken lachen nog harder. Annechien doet een stap achteruit. Haar gezicht is krijtwit!Dan, plotseling, komt langs de straat een officier aangereden. In een huzarenuniform, de hoge met bont afgewerkte kolbak zwierig op het hoofd, op een prachtig wit paard!Een kort, onverstaanbaar bevel en de Kozakken deinzen achteruit. De lach besterft op hun gezichten en een van hen brengt stamelend wat zinnen uit. Opnieuw klinkt een snauwend bevel en de soldaten rapen de stukken brood op, die op de grond gevallen zijn en leggen ze op de oven. Dan bestijgen ze hun paarden en rijden weg, richting Kerkdijk, richting Dalen.
De officier stijgt af. Hij loopt op Annechien toe, neemt beleefd zijn hoofddeksel af, buigt en zegt:„Ich bitte um Verzeihung, Fraulein.Meine Soldaten haben sich schlecht benommen.Darf ich Ihnen diese Munze anbieten?Als Schadenersatz?” Hij steekt haar een goudstuk toe.Annechien hakkelt:„Dat kan ‘k niet aanneem’n!Mien voader zal ‘t niet goedkeur’n!”De officier lacht. Hij drukt haar ‘t goudstuk in de hand en brengt in een beweging haar hand naar zijn lippen. „Heute Abend, ich komme zuruck!Ich werde mich bei Ihrem Vater entschuldigen!”Diep kijkt hij haar in de ogen, zijn lippen beroeren vluchtig haar hand. Dan salueert hij, bestijgt zijn paard en rijdt weg, het erf af. Zonder nog eenmaal om te kijken.
Annechien staat als aan de grond genageld, in haar ene hand het goudstuk, in de andere de hooivork. Die doordringende ogen, die handkus, als voor een dame!Is het een prins, die officier?Haar prins, de man, die voor haar naar Dalerveen kwam?
Tot laat in de avond zitten ze bij elkaar in de grote kamer van de boerderij, de boer, het meisje en de officier. Vader Albert heeft de overval op zijn bakoven goedmoedig opgenomen en blaakt van trots, omdat zijn dochter zich zo kranig heeft gedragen.’t Is tenslotte oorlog, nietwaar?Zulke dingen kunnen gebeuren!De verontschuldigingen van de Russische hetman zijn welwillend aanvaard en Albert heeft meteen een van zuinig bewaarde flessen port opengetrokken. En bij die ene is het niet gebleven!’t Is ook niet niks, als de commandant van de Kozakken zich verwaardigt op bezoek te komen.
‘t Is een bijzondere avond geworden. Beide mannen kunnen het uitstekend samen vinden en ook het Duits van de hetman vormt geen probleem. De streektaal in het grensgebied is tenslotte niet vreemd van Duitse invloeden. Menige toast is uitgebracht, menig verhaal verteld en menig keer heeft de dreunende lach van Albert weerklonken!Annechien heeft er als betoverd bijgezeten. Ze heeft bediend, geluisterd en gekeken. Geluisterd naar de zware, donkere stem van die wonderlijke man aan de tafel. Die stem, die tegelijk ook weer zo zacht en vrolijk kan zijn!Ze heeft gekeken naar het jongensachtige gezicht, naar die ogen, die af en toe de hare opzochten.Annechien is overmand door haar droomprins, die dan wel geen prins is, maar, zoals hij zelf zei, wel van adelijke komaf.’t Is een heer, een dapper soldaat en een onversaagd ruiter. Een echte man!De man, die ze al zo lang hoopte te ontmoeten!Met angst en vrezen wacht ze nu op het afscheid, dat onvermijdelijk komen zal. Morgen is het immers weer vroeg dag!
En dan, ineens, gebeurt het onvoorstelbare. Albert staat op en verklaart, dat hij het een grote eer zal vinden, als zijn gast de nacht op zijn hoeve zal willen doorbrengen. De weg naar Dalen is extra moeilijk geworden, omdat er weer verse sneeuw gevallen is. Het paar staat goed verzorgd in de stal en Annechien zal wel even de bedstee in de opkamer gereed maken!Zijn stem is beslist en duldt geen tegenspraak. Als de gast toch nog wat bezwaren wil opperen, worden zijn woorden weggevaagd door het inschenken van nog een glas port.
Als verdoofd gaat Annechien aan het werk. Ze zet water op voor een warme kruik, ververst het beddegoed, giet water in de waskan en legt een lang, wit nachthemd van haar vader klaar. Als ze de kruik in het bed heeft geschoven en de kaars op het nachtkastje aangestoken is, komt ze terug, de kamer in.
Vader Albert staat op en heft nog een keer zijn glas.„Auf unsere Freundschaft!”, zegt hij en in een teug is de kostelijke port verdwenen.„Wir mussen schlafen.Morgen gibt es wieder Arbeit! Annechien zeigt Ihnen das Zimmer!”
Sprakeloos gaat Annechien de gast voor naar de opkamer. Sprakeloos wijst ze op de kan met water en het gereedliggende nachthemd en dan steekt ze haar hand uit om haar droomprins goede nacht te wensen. En weer drukt hij zijn lippen zacht op de aangeboden hand en weer branden zijn ogen in de hare. „Gute Nacht, schones Fraulein.Schlafen Sie wohl!”, zegt zijn zware stem. Dan is het voorbij! Dan is ze weer terug in de kamer, waar vader Albert zich juist in zijn nachthemd hijst.„Een monster keerl!”, zegt hij terwijl, hij haar aankijkt.„Jammer, dat e niet uut Drenthe kompt. Dat zou wat veur oe west hebb’n!” Annechien zwijgt.„Nou, goe nacht dan moar. Wij bent ‘t wel neudig. ‘t Is knap laot worden!”
Hij duikt zijn bedstee in en trekt de gordijnen achter zich dicht.Annechien ruimt de glazen en de flessen op en zet de stoelen weer netjes om de tafel. Ze kijkt nog even naar het smeulende haardvuur. Dan kleedt ze zich uit en trekt haar hemd aan. Ze dooft de kaarsen en kruipt in haar bedstee, tegenover die van haar vader.
Roerloos ligt ze in bed.Wat zei haar vader ook weer?„Dat zou wat veur oe west hebb’n!” Ze is het met hem eens. Sterker nog, ze weet het heel zeker .Dit is de man voor haar!Zij, die altijd haar zin gekregen heeft, zal ook nu haar zin hebben. Deze man wil ze toebehoren, wat ook de gevolgen zullen zijn!
Ze luistert naar haar vaders ademhaling. Hij zal voorlopig niet wakker worden, de port doet zijn werk. Dan staat ze op!Behoedzaam loopt ze door de kamer. In het opkamertje brandt nog steeds de kaars. De gordijnen van de bedstee zijn open. Hij is wakker, zijn ogen lachen haar tegemoet. Zijn armen strekken zich naar haar uit.Annechien is verloren. Ze weet het en …ze wil het!
Het is zo’n tien uur later, als Annechien eindelijk zichzelf hervindt. Ze staat in de opkamer, daar waar het allemaal is gebeurd. Hier, in deze bedstee, is ze vrouw geworden, hier heeft ze zich volledig gegeven aan de man, die haar zijn liefde heeft verklaard. Peter heet hij!„Peter”, ze fluistert zacht zijn naam. En nog eens!Hij is haar prins, ze zal hem trouw zijn. Ze zal zijn vrouw worden, hoe dan ook. Urenlang heeft ze hier in zijn omarming gelegen. Tot ze zich eindelijk losmaakte. Vader mocht niets weten. Nog niet!
Vanmorgen heeft ze stil voor ‘t ontbijt gezorgd. Er is niet veel gezegd. Vader Albert was opvallend rustig, die had nog last van de port. Peter was net zo dromerig als zijzelf en toen vader naar de stal verdween, heeft hij met een innige omhelzing afscheid genomen.„Ich komme zuruck!”, heeft hij gezegd en toen is hij vertrokken, hoog te paard.
Vader is even later weggegaan. Weer naar Dalen, naar zijn Landweer. Nu is ze alleen en ze moet aan ‘t werk. Ze haalt de verfomfaaide lakens uit de bedstee en glimlacht. Het bewijs van haar liefde!Gelukkig, dat ze zelf de huishouding doet. Hier heeft niemand iets mee te maken.
De morgen verloopt rustig. Annechien veegt opnieuw het toegangspad en helpt ook Hendrik weer met voeren. Ze zorgt voor het eten en als de meiden tijdens de maaltijd weer over die Kozakken van gister beginnen, snoert ze hen snel de mond. Aan dat voorval wil ze nu helemaal niet herinnerd worden.
Tegen een uur of een komt vader Albert plotseling thuis. Hij heeft groot nieuws!Morgen zal het gaan gebeuren. Morgen zullen ze die vermaledijde Fransen eens wat laten zien. Ze zullen zich eindelijk moeten overgeven, dat is wel zeker!De Daler Landweer en die van Gramsbergen en Emmelkamp, de veteranen en de Kozakken zullen de vesting omsingelen.„Negenendartighonderdman, Annechien!Wij zult de Franse commandant een sommatie tot overgave brengen laoten. En als ‘t ie die overmacht an manschappen ziet, giet ie deur de knieën. Let moar op mien woorden, wicht!”
Annechien schrikt.„Maor as de Fransen een uutval doet, dan zul ie motten vechten!” „Ja, da’s vanzelf.En reken d’r op, dat ze dan helderop de ribben kriegt.Negenendartighonderd man is niet niks!”, is ‘t krijgshaftige antwoord. Daar is weinig tegenin te brengen. Maar … als er echt gevochten wordt, zal niet alleen vader Albert mee moeten doen. Dan zal ook Peter er bij zijn. In de voorste gelederen!Hij is tenslotte aanvoeder!„Oh, da’s woar ook!”, zegt Albert nog. „’k Heb onze hetman ook nog spreuk’n. Hij loat je groet’n. Zo, en nou wil ‘k nog even de mann’n bij langs!” Hij verdwijnt, Annechien in verwarring achterlatend. Hoe zat dat gaan, morgen? Als er maar geen erge dingen gebeuren!Als vader en Peter er maar goed afkomen!
De middag en da vond gaan in een gespannen sfeer voorbij. Telkens komen er mannen het erf op om laatste instructies te vragen.’s Avonds zitten ze samen in de woonkamer en voortdurend – ze kan er niets aan doen – vraagt Annechien zich af of Peter misschien toch nog langs zal komen. Onzin natuurlijk, hij heeft het druk nu. Maar toch …!
Ze gaan vroeg naar bed en de volgende morgen is Albert weer snel weg. Om twaalf uur klept in Dalen de noodklok en onophoudelijk klinken de zware knallen van de twee kanonnen, die in de Bente staan opgesteld. Er is rook te zien van de vuren, die volgens afspraak door de Daler burgers aangestoken zijn.
Annechien heeft het niet meer. Onrustig loopt ze van het erf naar de boerderij en terug. Telkens kijkt ze de straat af om te zien of er ook iemand aan komt. Wie dat zal moeten zijn, weet ze eigenlijk zelf ook niet.
Om een uur of vijf, als het donker begint te worden, is vader plotseling weer terug. Razend! Van ‘t hele plan is niets terechtgekomen. De Fransen hebben de sommatie niet eens beantwoord! En tot overmaat van ramp zijn de Kozakken ook nog vertrokken!Die kregen de opdracht zich bij hun hoofdmacht te voegen, ergens ver weg in het Zuiden. Ze hebben hun kamp opgebroken, de tenten op de wagens geladen en weg waren ze!„We zult ze wel miss’n. De hetman heb ‘k niet meer zien. Jammer, ‘t was zo’n aorige keerl!”, is Alberts commentaar.
Als aan de grond genageld staat Annechien. De kozakken weg!Peter weg!Waarheen?Zal ze hem ooit wel terugzien?Uiterlijk beheerst vraagt ze:„Waor bent ze dan hen?Hebt ze dat niet zegd?” Vader Albert moet lachen om zo veel vrouwelijk onbegrip.„Nee, vanzelf niet!Kozakken bent net vogels. Zo bent ze d’r en zo bent ze vort. Ze zit meschien al in Zwolle. En morgen ver in ‘t zuuden. Als die de gang d’r in hebt, weet je niet, waor ze blieft. Nee, mien wicht we zult ‘t morgen alleene motten doen!”
Annechien zwijgt!Voor ‘t eerst van haar leven voelt ze zich alleen. Verlaten en verloren, terwijl ze juist dacht alles gevonden te hebben. Maar… zo kan het toch niet aflopen?Peter komt terug, daar is ze van overtuigd!Een liefde, die zo plotseling, zo volledig over je komt, kan toch niet verloren gaan?Ze zal wachten, ze zal trouw zijn!
Palmpasen 1833.Door de hoge ramen van de dorpskerk in Dalen valt het morgenzonlicht in brede banen op de toegestroomde schare. De kerk zit stampvol en dat is ook geen wonder. Vandaag immers zullen de nieuwe lidmaten bevestigd worden. Een plechtige gebeurtenis voor de gemeente. Maar liefst tweeëntwintig jonge mensen hebben de catechisatielessen van dominee Lamping met goed gevolg afgesloten en zij zullen hun jawoord geven. Daar staan ze, voor de kansel. De jongens in hun stijve, zwartlakense pakken, de meisjes in de lange, hooggesloten boerinnedracht. Bijna zonder uitzondering hebben ze oorijzers met de prachtig versierde knoppen op het hoofd. Dominee heeft het formulier voorgelezen en de vragen gesteld en verzoekt nu iedereen te antwoorden. Om de beurt en in alfabetische volgorde klinkt het „ja” door de kerk. Soms wat verlegen en zacht soms nadrukkelijk en luid. De laatste aannemeling is aan de beurt!„Albert ter Veld, wat is hierop uw antwoord?” Ferm weerklinkt het instemmend geluid van de lange breedgeschouderde jonge boer, die aan ‘t eind van de rij staat.
Er gaat een schok van ontroering door Annechien heen. Haar zoon, haar trots, heeft weer een belangrijke stap op zijn levenspad gezet. Even kijkt ze op naar haar vader, die naast haar zit. Hun ogen ontmoeten elkaar en in zijn blik ziet ze dezelfde gevoelens. Trots en tevredenheid!
De dominee begint aan zijn preek en Annechien droomt weg. Als in een flits ziet ze de gebeurtenissen van de afgelopen achttien jaar aan zich voorbijtrekken. Hoe ze vertwijfeld wachtte, de eerste maanden na Peters vertrek. Op een brief, een bericht, op een groet, overgebracht door iemand, die hem ontmoet had. Niet van dat alles gebeurde!Hoe radeloos ze was toen ze merkte, dat ze een kind verwachtte!Hoe ze nachten lang lag te woelen en ‘s morgen met loden benen moeizaam weer aan het werk ging. Tot vader vroeg, wat er toch aan de hand was.
Eerlijk heeft ze toen alles opgebiecht.’t Werd een merkwaardig, een onvergetelijk gesprek. Even leek het, alsof hij woedend, razend zou worden. Toen, ineens, verzachtte zijn blik en daar klonk zijn stem, vertrouwd en vol medegevoel. Als altijd.„Annechien, als ‘t zo met oe gesteld is, zult wij ‘t weer saomen rooien. Alles wat zegd is, blef tussen oes.’t Kind zal een Ter Veld word’n en wie d’r schaande van meent te spreek’n, mot dat dan moar doen. As ik ‘t maor niet heur, want dan breek ik ‘m al zien bott’n!” Snikkend is ze hem om z’n nek gevlogen en als een klein kind heeft ze bij hem op schoot gezeten. Als een klein kind heeft hij haar getroost en haar de rust gegeven, die ze nodig had.
Bij de eerste de beste gelegenheid heeft hij het de andere markegenoten vertel.„Annechien kriegt een kind en wie de vaoder is, dat geet jullie geen donder an!” En dat was dat .De boeren keken elkaar aan en deden er het zwijgen toe. Maar er werd daarna wat afgekletst in het dorp. Vader noch dochter beroerde dat, met opgeheven hoofd trotseerden ze de achterklap!En toen het kind geboren werd, waren de buurvrouwen aanwezig om te helpen.
‘s Avonds toen alles achter de rug was en haar zoon in de wieg naast de bedstee lag, kwam vader Albert nog even kijken. Toen heeft ze hem gezegd, waar ze al die maanden aan gedacht had. „Vaoder, ik wil dat hij Albert ter Veld zal heten. Wat dunkt je?” Hij was ontroerd. Dat had ze nog nooit gezien. Hij wreef met zijn grote hand over zijn ogen en zijn stem trilde.„Da’s goed, mien wicht. Ik zal zien grootvaoder en ook zien vaoder weez’n”
En zo is het gegaan. De jonge Albert werd vaders oogappel, z’n kleinzoon en z’n zoon!Hij liep met de kleuter over het erf en de door de stal. Al vroeg nam hij hem mee naar ‘t land, zittend op de bok van de wagen met z’n arm beschermend om ‘t kind heen.
De kleine jonge groeide voorspoedig op, ging naar school en leerde er tot ieders tevredenheid. De plagerijen van de jongens beantwoorde hij met gelijke munt en als ‘t moest met z’n klompen! Toen hij de school doorlopen had, volgde hij nog herhalingslessen. Niet van harte trouwens. Meer om z’n moeder een plezier te doen!Hij ging liever met zijn grootvader mee naar de akkers en hij werkte gelijk op met de knechts. Hij leerde snel en goed melken, kon uitstekend met paarden overweg en vroeg zij moeder de oren van ‘t hoofd over alles wat met de boerderij te maken had. Een vraag kon Annechien niet beantwoorden. Nog niet!„Moeder, wie is mien vaoder toch?” Ze had ‘t op de tong om te zeggen: „Ach mien jong, je opa is toch je vaoder!”, maar ze besefte gelukkig op tijd, dat dat helemaal niet kon. Dus antwoordde ze maar:„Je vaoder is weggaon en ‘k heb em nooit meer e zien. Dus vraog maor niet verder, Albert, ‘t hef geen belang!” En daar had ze ‘t bij gelaten.
Aan trouwen had ze nooit meer aan gedacht. Jans Elving, die weduwnaar geworden was, wel!Die had vader gevraagd of hij Annechien eens wilde polsen. Ze had er hartelijk om moeten lachen. Alsof ze haar leven met de beide Alberts zou willen ruilen voor het bestaan op een boerderij met een nest opgroeiende kinderen!Bovendien, ze voelde helemaal niks voor Jans, ook al was ‘t nog zo’n nette, oppassende, hardwerkende boer. Maar Jans had zich al snel getroost met Aaltje Boezen en die had hem ook nog twee kinderen geschonken!
Met Frits Tisman was ‘t ook niks geworden. Die had ze ontmoet op een avond van ‘t Nut in Dalen, waar hij een spreekbeurt had. Hij was hoofdonderwijzer aan de Franse school in Coevorden en hij zag er best aardig uit. Hij was al snel eens op bezoek gekomen, had met vader Albert de boerderij bekeken en met zoon Albert gespeeld. Eigenlijk om een goede indruk te maken, dat had ze al direct gezien. Toen ze later nog eens met hem was gaan wandelen, had hij geprobeerd om haar te kussen, maar dat was voor hem op een mislukking uitgelopen. En toen hij daarna ging vertellen, dat hij zo veel van haar hield en dat hij zich zonder haar zo ongelukkig voelde, had ze hem gelijk gezegd op te houden met dat zelfbeklag. Dat had voor hem de deur dichtgedaan. Hij was nooit meer langsgekomen en was er niet rouwig om.
Nu was de jonge Albert al achttien en hij keek ook al naar de meisjes. Hij kon er geen genoeg van krijgen; ze waren allemaal gek op hem. En geen wonder!’t Was ook een kerel geworden, haar Albert. Een echte man, die wist wat hij wilde. Ze zag hem straks al haar vader opvolgen als volmacht. Zo zou de familietraditie voorgezet worden. Zo zou de naam Albert ter Veld blijven doorklinken.
Annechien schrikt wakker uit haar gepeins. Ze heeft weer eens zitten dromen. Dominee heeft al amen gezegd en ze heeft geen woord van de preek gehoord. Meester zet de slotpsalm in en de gemeente zingt. Annechien pakt haar bijbeltje en zingt mee.„’s Heeren goedheid ken geen palen!” Het leven is goed, het leven gaat verder.
Een nevelige dag in oktober; Albert ter Veld ploegt zijn akker. In gelijkmatige tred trekt het paard, een zware Bovenlander, diepe voren in het braakliggende land. Nauwgezet houdt Albert het spoor in de gaten. Ploegen is een kunst ‘t vereist een scherp oog.
Gisteren heeft hij zijn moeder begraven.’t Was druk. Ze waren er allemaal:de kerkeraad, de gemeenteraad, de markegenoten van Dalerveen en de volmachten van Wachtum en Dalen.Dominee Van Ingen heeft mooi gesproken. Over de goede zorgen, waarmee de overledene haar familie omringde, over haar belangstelling voor de armen en voor de kerk, over de hoge morele waarden, van waaruit ze leefde. En dat hij, als raadslid als kerkvoogd en als volmacht zo veel aan haar te danken had. Aan het graf heeft hij een kort dankwoord gesproken; staande naast vrouw en kinderen. Moeder ligt vlak bij grootvader, dat had ze gevraagd.
‘t Is goed zo, ze heeft een mooi leven gehad, al had ze geen man. En juist dat laatste blijft hem kwellen. Wie was zijn vader?Hij heeft ‘t haar nog gevraagd, toen ze even bij kennis was. Ze zuchtte en zei:„Ach Albert, ‘t hef geen belang!” Kort daarop is ze gestorven.
Albert zal ‘t nooit weten. Annechien heeft ‘t geheim meegenomen.Voorgoed!