„De nijv’re Landmacht juicht, zijn vrijheid is hersteld. Capellen zegepraalt op baatzucht en geweld!”
Willem Jan Derks leest en herleest het gedicht op de tinnen penning, die hij in zijn hand houdt. Die penning is een schat, meer nog, een ereteken!Ze herinnert aan de roemruchte daden van Johannes Derk van Capellen tot den Pol, de grote Overijsselse patriot, die streed voor de rechten van de boeren. Hij verzette zich tegen de herendiensten, die een machtsbeluste drost hen oplegde en hij werd daarom uit de ridderschap van Overijssel gestoten. Maar in 1782 werd zijn verbeten gevecht beloond. De gehate diensten werden afgeschaft en Van Capellen werd opnieuw in de ridderschap genomen. De „nijv’re” landlieden juichten en boden hun voorvechter een gouden erepenning aan.
Onvermoeidheid bleef Van Capellen op de bres staan voor de rechten van de vrije burgers. Hij was het, die aandrong op „volkswapening” en op het afdanken van het leger van vreemde huurtroepen van Willem V. Hij was het ook, die genadeloos het falen van de erfstadhouder met de bolle appelwangetjes aan de kaak stelde. Toen hij in 1784,drieënveertig jaar oud, plotseling overleed, was dat een slag voor de patriotten, overal in het land.
„Maar zijn geest leeft voort!”,peinst Willem Jan en nu, nu hij een van de vele naslagen van de erepenning in de hand houdt, beseft hij dit eens te meer. Ook al omdat het vandaag een heel bijzondere dag is geweest. Vandaag is, ten aanschouwen van een groot deel van de Hardenbergse burgerij, de schutterij opnieuw opgericht. Een heel andere schutterij dan vroeger. Bestaande uit allemaal overtuigde patriotten, trouwe volgelingen van Van Capellen.
Met achtenvijftig bezielde mannen stonden ze aangetreden voor de eedsaflegging. „Houw en trouw aan de stad en derzelver Regenten”, hebben ze gezworen en kapitein Van Riemsdijk, hun bevelhebber, heeft met de blanke sabel in de vuist gezegd te rekenen op hun „kloekmoedigheid, het kenmerk der helden!” Daar kan hij op rekenen, daar zijn ze allemaal van overtuigd. Ze willen helden zijn, die de natie en de burgerij verdedigen. Uit louter vaderlandsliefde!En dat een vooraanstaand man als Van Riemsdijk, secretaris van het stadsbestuur, door dezelfde idealen bezield is, geeft hen nog extra moed.
De brave burgemeester Hofsink sprak hen toe. Een indrukwekkende rede was het en daarna heeft hij namens de magistraat de schutters een vaandel en een trommel aangeboden. Toen kwam de mars door de stad. Er klonk gejuich van vele medestanders, maar er werd toch ook nog gejouwd en gescholden. Nog altijd waren er verdwaasde prinsgezinden in de stad. Nog altijd waren er burgers, die niet beseften, dat ze misbruikt werden door een eigenmachtig en met willekeur regerend stadhouders bewind. Maar als zij, de patriotten, de macht eenmaal overgenomen hadden, zouden die scheldpartijen spoedig afgelopen zijn. Dan zouden ze eens tonen, hoe zegenrijk een regering van vrije burgers voor ieder zijn kan.
Ja, Willem Jan voelt zich een rijk man vandaag. Met de penning, die hij van zijn kapitein kreeg! Met zijn uniform: de blauwe jas, de zwarte broek en de hoed met de zwarte kokarde!Het pak kostte veel geld, maar hij kan het betalen. Hij zit er immers warmpjes bij. Als oudste zoon van de gezeten landbouwer Derks zwaait hij nu de scepter over een grote boerderij en gelukkig is hij zo verstandig geweest met Johanna te trouwen. Ze was wel niet bepaald het mooiste meisje uit Hardenberg, maar wel het enige kind van de „driepeerdsboer” Harmsen. Zijn vader heeft hem ‘t huwelijk aangepraat. „A’j wat wil, mien jong”, heeft hij gezegd,„trouw dan met Johanna Harmsen. Doar zit veul geld en van geld hest nooit te veul!”De goede raad van Vader kwam wel wat ongelegen, want hij had al een half jaar vaste verkering met Grietje van Geert Slemper. Hij was stapelgek op dat wicht, maarja, Geert was maar een keuterboertje en daar was niet veel te halen. Na een paar dagen piekeren had hij ‘t toch maar uitgemaakt met Grietje. ‘t Ging hem wel door een hard bot en Grietje begreep er natuurlijk niks van, toen hij zei, dat hij niet meer van haar hield. Tenslotte was hij maar bij haar weggelopen.
Twee maanden later, toen hij voor ‘t eerst met Johanna ter kerke was gegaan, begreep ze t wel! Nooit zou hij de gepijnigde blik vergeten, waarmee ze hem aangekeken had. Maar hij had er zich maar overheen gezet en toen het huwelijk met veel boerenpacht en -praal gesloten was, voelde hij zich zelfs gelukkig met zijn besluit. Nu zou hij pas meetellen in de Hardenbergse gemeenschap! Hij, Willem Jan Derks, was op slag een van de rijkste boeren van de stad geworden. Kort daarop hoorde hij, dat Grietje in alle stilte getrouwd was met een oudere weduwnaar in Gramsbergen. Dat was eigenlijk een hele opluchting, want de kans haar nog eens te ontmoeten, werd nu wel heel erg klein.
Johanna was een goede vrouw voor hem geworden. Ze was gewillig en ze paste zich goed aan bij het dagelijkse leven op de boerderij. Ze kon best overweg met haar schoonouders en met zijn jongere broer. Wat minder met zijn zusters!Die zagen haar duidelijk als indringster met veel geld. En…in die laatste omstandigheid hadden ze geen ongelijk. Zijn schoonvader was niet karig geweest en Johanna was niet bepaald met lege handen het huwelijksbootje ingestapt. Met Grietje zou dat wel even anders geweest zijn!
Behalve geld had Johanna hem in vier jaar tijd ook nog twee zonen geschonken. Wolken van kinderen, die om het hardst door de grootouders verwend werden. De oudste scharrelde al dagelijks op het erf rond en was een voortdurende bron van zorg. Je wist maar nooit wat zo’n kind in een onbewaakt ogenblik kon overkomen!
‘t Is een prachtige zomeravond en ze zitten samen op de bank voor de boerderij. Johanna doet wat aanhalig, net als toen ze pas getrouwd waren. Liefkozend strijkt ze met haar hand over de mouw van zijn uniform. „’k Ben trots op je, Willem Jan!”fluistert ze. „Dat uniform steet je zo goed. As je zo deurgaot, kun ‘j wel burgemeester worren!”
Willem Jan moet er om lachen. Burgemeester?Och, ‘t zou best kunnen. Ze zullen straks als vrije burgers het eigen stadsbestuur mogen kiezen en waarom zou hij dan niet uitverkoren worden? Maar…bezit en aanzien zal een burgemeester altijd wel moten hebben!Nou ja, bezit heeft hij genoeg. Nu nog aanzien!Dat kan hij alleen maar bereiken, als hij zich helemaal inzet voor zijn patriotten. Hij zal zich waar moeten maken. Meedoen met alles en dan een bevordering bij de schutters. En steeds trouw betuigen aan de goede zaak van de burgers!Dan kan de beloning niet uitblijven.
„Och ja”,zegt hij bedachtzaam, terwijl hij Johanna dicht tegen zich aantrekt,„burgemeester!Waorum ook niet?”
Het ging Willem Jan goed in de eerstvolgende jaren. In maart 1786 overleed zijn schoonvader aan plotseling opgekomen hevige koortsen en bij de opening van het testament bleek hij aangewezen te zijn als diens opvolger. Met alle lusten en lasten, maar daar de boerderij volledig eigendom en er een flink familiekapitaal aanwezig was, was er van lasten geen sprake. Johanna en Willem Jan besloten te gaan verhuizen. Berend, Willem Jans jongere broer was inmiddels mans genoeg om zelfstandig een boerenbedrijf te beheren. Bovendien stond hij op trouwen, zodat er ook voor de oudelui goed gezorgd zou worden.
Al was de aanleiding wel verdrietig, toch was Johanna zeer ingenomen met de terugkeer naar de voorvaderlijke hoeve. Ze was weer in verwachting en verheugde zich nu wel heel bijzonder op het contact met haar moeder. Ook Willem Jan was tevreden. Hij was nu volledig eigen baas en dank zij de hulp van twee volwassen knechts had hij ook wat meer de handen vrij. Toen er in april een dochtertje geboren werd, kende de vreugde geen grenzen meer. Het leven was goed!
Met de schutters echter ging het minder naar wens. Zeker, kapitein Van Riemsdijk was nog steeds vol van het ware patriottische vuur, maar daar was het dan ook wel mee gezegd. De boerenschutters lieten nogal eens verstek gaan tijdens de oefeningen en de voorwendselen, waarmee ze zich plachten te verontschuldigen, waren vaak wel erg gezocht. Zeker, er waren straffe reglementen en boetebepalingen, maar de kapitein weigerde die toe te passen. „’t Zijn vrijwilligers, m’n jongen!”, zei hij altijd verontschuldigend, als Willem Jan hierover zijn verontwaardiging luchtte. Laatsgenoemde dacht daar overigens het zijne van. Geen wonder, dat Van Riemsdijk zo reageerde!Zijn eigen zoon, Antonie, liet het ook nogal eens afweten. Die was dan aan het spelevaren op de Vecht met de hoge gasten, die regelmatig in het deftige huis van zijn ouders logeerden. Of, en dat was nog erger, hij zat in de herberg „Het Zwarte Paard” een pint bier te drinken!
En dan was er nog iets, dat Willem Jan stak. In februari was hij voor het front van de schutters bevorderd tot korporaal, maar naast hem had Antonie van Riemsdijk gestaan. Die was toen gepromoveerd tot sergeant en stond dus eigenlijk in rang boven hem. Niemand van de schutters had een mond opengedaan, toen die nietsnut de gouden strepen uitgereikt kreeg. Hijzelf ook niet, maar dat was geen wonder. Hij was zo overdonderd dat hij eerst helemaal niet gemerkt had, dat Antonie er ook stond. Later, toen hij het zich allemaal realiseerde, had hij wel kunnen huilen van woede. ‘t Was een belediging, een regelrecht affront!Van Riemsdijk had misbruik gemaakt van zijn verrassing en intussen zijn eigen zoon een hogere rang gegeven. Terwijl hij, Willem Jan, nooit ontbrak bij de exercitie en een voorbeeldige schutter was!
Hij had zich tegenover de kapitein toch maar stil gehouden, maar Antonie had het wel moeten horen. Die had wat gelachen en in zijn deftig Hollands gezegd:„Ja, Willem Jan, zo gaat dat. Het is een kwestie van afstamming. Mijn voorvader, de vaandrig Gerard van Riemsdijk, heeft in 1672 bij de verdediging van het kasteel in Gramsbergen een heldenrol gespeeld. En sindsdien zit onze familie het leiding geven in het bloed. Want dat bloed, Willem Jan, verloochent zich nooit!” Na deze terechtwijzing was Antonie met een hoogmoedig lachje op zijn gezicht bij hem weggelopen. Willem Jan had zijn woede verbeten!Maar hij had zich vast voorgenomen de heren eens te laten zien, dat heldenmoed niets met afstamming te maken had. Een Derks behoefde niet onder te doen voor een Van Riemsdijk. Ze waren immers allemaal vrije burgers en ze waren allemaal gelijk!Als de gelegenheid zich voordeed, zou hij bewijzen zijn leven desnoods te durven wagen. Dan zou blijken, wie er beter leiding kon geven. Hij of die slampamper van een Antonie!De uitslag stond hem wat betreft al van te voren vast. Zo flink waren ze ook weer niet, de Van Riemsdijks. Dat was in 1786 wel gebleken.
Toen in dat jaar Hattem bedreigd werd door de prinselijke troepen en van heinde en ver de patriotten toestroomden om de stad te verdedigen, had Willem Jan er bij Van Riemsdijk op aangedrongen om ook uit te rukken. Tevergeefs. De kapitein vond dat de Harenbergse schutters, gedachtig hun eed, alleen de eigen stad moesten verdedigen. Bovendien zou er bij een uitbrekende strijd te veel Overijssels patriottenbloed op Gelderse bodem vloeien. Dat diende, en dan nog alleen in uiterste noodgevallen voor het eigen gewest bewaard te worden. Willem Jan had het antwoord ronduit laf gevonden, maar hij had er zich wel voor gewacht dat te zeggen. Toen de afloop bekend was geworden en bleek, dat de dappere patriotten bij Hattem zonder uitzondering allemaal op de loop gegaan waren, had hij zich diep geschaamd. Dat zou de Hardenbergse schutters nooit overkomen. Daar stond hij persoonlijk borg voor. Desnoods zou hij zelf de leiding overnemen en de schutters naar de overwinning voeren. Dan zou de weg naar het burgemeesterschap zeker openstaan. En om alvast te bewijzen, dat hij minstens gelijkwaardig was aan de Van Riemsdijks, liet hij zich een prachtig nieuw uniform aanmeten en oefende hij zich ijverig in het deftig Hollands spreken. Toen hij deze taal voor het eerst bij de schutters gebruikte, keken ze wel wat vreemd op. Maa rhij had toch de indruk, dat zijn aanzien bij hen en ook bij de Hardenbergse patriotten gestegen was. Dat was belangrijk. Bezit en aanzien – die moesten de weg naar hoger waardigheid effenen!
Onverwacht snel kreeg Willem Jan de kans zijn dapperheid te bewijzen. Op 13 september 1787 rukten Pruisische troepen op naar ons land om de benarde stadhouder Willem V te hulp te komen. Diens echtgenote en zuster van de Pruisische koning, Wilhelmina, was bij Goejanverwellesluis door patriotten tegengehouden. Dit feit diende gewroken en Willem V behoorde in al zijn rechten hersteld te worden, vond de koning.
Op diezelfde dertiende september kreeg kapitein Van Riemsdijk bericht, dat Pruisische huzaren gereed stonden vanuit Lingen nar Hardenberg op te trekken. Onmiddellijk riep hij zijn schutters bij elkaar. Willem Jan nam afscheid van zijn vrouw en kinderen en spoedde zich naar de verzamelplaats. Nu zou het er op los gaan!
Groot was zijn ontgoocheling, toen de kapitein meedeelde, dat de binnenvallende vijand te sterk was om tegengehouden te worden door het handjevol Hardenbergse schutters. „Daarom”, sprak hij „brengen wij onze wapens naar het stadhuis en ieder gaat daarna rustig als burger zijns weegs. Wij beschouwen ons ontslagen van onze eed. De overmacht is te groot!”Niemand protesteerde. Iedereen, zo leek het wel, was blij, dat het zo afliep. Willem Jan bemerkte het met verbijstering. Waren dit de dappere schutters, die gezworen hadden hun stad te verdedigen?
Voor het eerst sprak hij tegen. In zijn beste Hollands!„Kapitein, we kunt ze tegenhouden bij Radewijk!Achter de houtwallen hebt we voldoende dekking. Geen Pruis komt er door!”, schreeuwde hij de zaal in. Van Riemsdijks stem klink hard en gebiedend. „Geen sprake van, Willem Jan. De vijand is te sterk. We zullen het geen van allen overleven”. Nog een keer protesteerde Willem Jan, stotterend van verontwaardiging. „Moe-moet we ons dan e-evenzo gedragen als die lafhartige wezels in Hattem?Moe-moet wij, vrije burgers, patriotten, buigen voor vreemde soldaten?Dat ka-kan toch niet, dat mag niet!” Opnieuw klonk de stam van de kapitein. Nog strenger, nog beslister!„Zwijg, korporaal!Onze eed is vervallen en ik beveel jullie de wapens in te leveren. Nu!” Een instemmend gemompel steeg op in de ruimte. Voeten schuifelden in de richting van de deur. De schutters vertrokken, richting stadhuis. Als een van de laatsten verliet Willem Jan de zaal. Als een geslagen hond!Het laatste wat hij zag was het spottende, neerbuigende lachje om de lippen van Antonie van Riemsdijk. Dat lachje zou hem bij blijven!
‘s Middags trok een afdeling Pruisische huzaren Hardenberg binnen. Ze werden ingekwartierd bij de stadsbewoners. De commandant nam zijn intrek bij de familie Van Riemsdijk, waar hij hartelijk werd ontvangen.
Die avond zat Willem Jan Derks samen met zijn vrouw op de bank voor zijn boerderij. Zijn mooie uniform zorgvuldig weggehangen in de kast, zijn musket in verzekerde bewaring in het stadhuis. Binnen in hem woelde de grote teleurstelling. Woede over de lafhartigen, afkeer van de meelopers, die bij ‘t minste of geringste de huik naar de wind hingen!Johanna probeerde hem te troosten, maar ‘t hielp weinig. Pas de volgende morgen, hard werkend na een doorwaakte nacht, moest hij plotseling denken aan de oude geuzenwijsheid:„Helpt u zelf, zo helpt u God!” Zijn oude schoolmeester had hem eens over die spreuk verteld. Een waar woord!Voortaan zou hij zichzelf helpen en zich niet meer verlaten op anderen, die hem toch maar in de steek lieten. Voortaan zou hij proberen op eigen kracht boven de Van Riemsdijks uit te stijgen.
12 Februari 1795. Acht jaren zijn voorbijgegaan. Op het Oosteinde staat een grote Denneboom, versierd met linten en bekroond door een hoge hoed. Het is de vrijheidsboom, vroeg in de morgen daar in de grond geplant. Er om heen hossen de Hardenbergers, jong en oud, rijk en arm, deftig en eenvoudig. Het is een dol feest!Het feest van de vrije burgers, van vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Willem Jan Derks staat er bij en kijkt er naar. Daar danst de burger Antonie van Riemsdijk met een van zijn melkmeiden; de burgeres, voorheen de Vrouwe Van Riemsdijk host met een veenarbeider in het rond. De ruimte rond de boom is vol met rondspringende, uitgelaten mensen, die elkaar zonder uitzondering met burger en burgeres aanspreken. Allen zijn nu immers gelijk!
Naast Willem Jan staat zijn vroegere schutterskapitein. „Dat wij dat nog metmaokt, Willem Jan!”, zegt hij ontroerd. Van louter aandoening vergeet de oude Van Riemsdijk zijn anders zo gebruikelijke deftige Hollands. „Ja, zeg dat wel!”, bromt Willem Jan terug. Hij is niet zo onder de indruk; hij kent zijn pappenheimers. Tussen de feestvierders bevinden zich naast zijn oude schuttersvrienden ook heel wat bekende prinsgezinden. Die zijn al even snel bekeerd als de patriotten in 1787. Allemaal meelopers!„Patriot of prinsgezin,’t is allemaal een pot nat!”, denkt hij wat bitter.
En tussen de vrije burgers, allemaal aan de arm van opgewonden Hardenbergse schonen, dansen de Franse soldaten. Vorstelijk onthaald in de huisgezinnen en hoog in de gunst staand bij de plaatselijke „vrouwluu”, voelen ze zich de koningen van het feest. Gisteren zijn ze over de Vechtbrug de stad binnengekomen, de bevrijders!Bijna de hele bevolking was te hoop gelopen en had hen uitbundig toegejuicht. Er werd een denneboom gekapt om als vrijheidsboom dienst te doen en de vrouwen maakten ‘s avonds honderden papieren mutsen. Vrijheidsmutsen!Die sieren nu in min of meer verfomfaaide toestand de bezwete hoofden van dansers en danseressen.
„Maar wat is ‘t verschil met de Pruisen?”, vraagt Willem Jan zich af. „Fransen zijn ook vreemdelingen!” Zij, de schutters, hadden de stad moeten bevrijden. Zo had Van Capellen het gewild, toen hij voor „volkswapening” pleitte. En met een gewoontegebaar tast hij even naar de penning, die hij sinds 1785 als een onafscheidelijke metgezel in zijn broekzak met zich meedraagt. Nee, hij kan niet warm lopen voor deze bevrijders. ‘t Zijn en blijven vreemdelingen.
‘t Is hem trouwens niet slecht gegaan de afgelopen jaren. De rogge en -boekwijtprijzen stegen voortdurend en daar heeft hij dankbaar gebruik van kunnen maken. Hier en daar heeft hij land gekocht om zijn landbouwoppervlakte te vergroten. Nieuwe arbeiders werden in dienst genomen voor de bewerking ervan en voor het eindeloze dorsen,’s Winters in de schuren. Bij de kleine boeren had hij tegen redelijke prijzen restvoorraden rogge en boekweit opgekocht. Eenmaal in de veertien dagen reed hij naar Coevorden om op de korenmarkt zijn produkten tegen steeds hogere prijzen te verkopen. Een winstgevende handel, zo winstgevend dat hij nu, op zesendertigjarige leeftijd, een van de rijkste Hardenbergers is geworden.
Hij weet het en…het volk weet het ook. Hij wordt met ontzag bejegend en zelfs ook met waardering. Hij is goed voor zijn arbeiders. Er schiet vaak eens wat extra’s voor hen over. Zijn royale giften voor de armen aan de kerk zijn wijd en zijd bekend en hij is niet te beroerd een nooddruftige medeburger, als het nodig is, eens uit de nesten te helpen. Nee, over hoogachting heeft hij niet te klagen. Als hij door de Voorstraat loopt, worden vele hoeden voor hem afgenomen. Menig vrouwspersoon kijkt verrukt op, als hij terloops, in ‘t voorbijgaan, even groet.
Van zijn patriottisch verleden heeft hij na de komst van de Pruisen weinig last gehad. Ach, de meeste mensen huldigden immers dezelfde opvattingen en…geld in voldoende mate bezeten en in mindere mate met ruime hand geschonken, vergoedt veel!
Maar Willem Jan hoedt er zich wel voor nog eens een keer met hart en ziel zijn ideaal uit te dragen. Hij heeft geleerd de mensen te zien, zoals ze zijn. Hij zal zich nooit meer zo bedrogen voelen als toen in 1787, toen alle dappere schutters niet anders dan lafhartige angsthazen bleken te zijn. Dus neemt hij beleefd afscheid van de oude Van Riemswijk. Hij gaat naar huis, terug naar zijn boerderij. Hij heeft genoeg gezien.
Willem Jan blijft ook thuis, als ‘s middags in de kerk de vrije burgers bijeenkomen om hun eigen stadsbestuur te kiezen. ‘s Avonds hoort hij, dat er van die bijeenkomst niets terechtgekomen is. Antonie van Riemsdijk heeft wanhopig geprobeerd de burgers op een lijn te krijgen, maar bereikte alleen maar, dat de heibel nog groter werd. Willem Jan stelt zich de gang van zaken voor en hij moet er om lachen. Antonie zal wel weer zwaar hebben opgegeven van zijn rol als dappere patriot. Pochen en mensen een rad voor de ogen draaien, dat kunnen ze, die Van Riemsdijks!
Als hij hoort, dat, twee maanden later, toch een stadsbestuur gekozen is, wordt hij bijna weer ouderwets verontwaardigd. Antonie heeft alle patriotten uitgenodigd. Vijftig burgers hebben aan de stemming meegedaan. De rest, de meerderheid, moest thuis blijven. Niet alleen de strijdlust ontbreekt, ook de idealen zijn opgeofferd. De Hardenbergse vrije burgers hebben voor het eerst hun eigen bestuur gekozen, heeft Antonie plechtig verklaard. Hijzelf is secretaris geworden, de enige betaalde functie!Als het allemaal niet zo schijnheilig was, zou Willem Jan er om hebben kunnen lachen. Nu doet hij er maar hoofdschuddend het zwijgen toe!
Die avond zitten ze samen bij het opvlammende haardvuur, Johanna en hij. Zwijgend, zoals zo vaak de laatste jaren. Een echt gesprek voeren is moeilijk geworden. Willem Jan is te vaak overtuigd van zijn gelijk en Johanna houdt zich dan maar in. Ze wil geen onenigheid, ook al weet ze, dat ‘t best ook wel eens bij ‘t rechte eind heeft.
‘t Is koud buiten; het vriest licht. Willem Jan heeft zo juist, toen hij nog een laatste ronde om de boerderij deed, gezien dat het ook nog wat sneeuwde. In de kamer is het behaaglijk warm, vooral rond het vuur onder de hoge schouw. Johanna zit in haar schommelstoel en breit, Willem Jan kijkt nog even wat kasboeken na.
Plotseling slaat de hond op het erf aan. Zijn zware alarmblaf verscheurt de stilte. Johanna en Willem Jan veren gelijktijdig omhoog. Krijgen ze bezoek?Zo laat nog?Veiligheidshalve bergt Willem Jan zijn boeken mar op. Er wordt op de deur gebonsd. De hond, die buiten aan de ketting ligt, gaat als een razende tekeer. met de altijd gereedstaande blaker in de hand haast Willem Jan zich door de donkere gang naar de buitendeur en roept:„Wie is daor?” Het antwoord verrast hem en de meegelopen Johanna volkomen. „Antonie van Riemsdijk!Mag ik binnenkomen?” De deur zwaait open en inderdaad, daar staat de nieuw gekozen stadssecretaris. Bleek en verwilderd, maar dat kan ook aan de vrieskou liggen!
Dat is niet het geval, want als ze gedrieën om de hoge tafel zitten, blijkt de jonge Van Riemsdijk echt in de problemen te zitten. Hij heeft vanavond gedobbeld met een Franse officier, die op bezoek was en hij heeft zwaar verloren. De Fransman eist zijn geld voor morgenavond. Zo niet, dan zal er geduelleerd moeten worden!Antonie heeft al zijn spaargeld bij elkaar geschraapt en komt nog honderd gulden tekort. „Kan ik die van jou lenen, Willem Jan?”, vraagt hij benepen. „Je krijgt ze terug!Ik zweer het je!”
Willem Jan kijkt hem aan en even vlamt een gevoel van triomf in hem op. Hier heeft hij jaren op gewacht. Een smekende Van Riemsdijk tegen over hem!Hij kan nu wraak nemen. Maar…zijn nuchtere boerenverstand wint het van zijn gevoelens. Hij denkt na. Dan zegt hij:„Kom morgenmiddag terug, Antonie. Om twee uur precies!Ik zal je helpen!” Persoonlijk laat hij zijn van dank overlopende gast uit. Glimlachend, verzekerd dat het geen moeite is en tegelijk waarschuwend, dat de lening geheim moet blijven. Teruggekeerd in de kamer zegt Johanna wat bits:„Maor ‘t mot wel op papier, Willem Jan!Met die hoge heer’n weet je ‘t maor nooit!” Willem Jan is het dit keer volledig met haar eens. Tot diep in de nacht overleggen ze!
De volgende morgen om twee uur ‘s middags ontmoet Antonie tot zijn verbazing niet alleen Willem Jan in de huiskamer van de boerderij, maar ook Johanna en de beide oude knechts. Op de tafel ligt een gezegelde schuldbekentenis, waarop vermeld staat, dat de heer A. van Riemsdijk bekend schuldig te zijn een bedrag van honderd gulden aan de heet W.J. Derks, terzake van door eerstgenoemde gemaakte speelschulden. Gedateerd 16 april 1795. Antonie wil protesteren, maar Willem Jan legt hem het zwijgen op. Deze keer heeft hij de touwtjes in handen. „Je kunt tekenen en je krijgt het geld!Zo niet, even goede vrienden. Mijn vrouw en deze burgers zijn getuigen en ondertekenen mede. Ze zullen met geen woord over deze zaak reppen, zo lang ik dat nodig oordeel. ” Antonie zwijgt en tekent. Als de anderen dit ook gedaan hebben, telt Willem Jan het geld uit. Met een korte groet vertrekt de stadssecretaris. Vier mensen kijken elkaar aan. De triomf is volledig!
Er veranderde veel in de jaren na 1795. Ook in Hardenberg. In 1796 werd het oude ambt van schulte weer in ere hersteld, zij het met veel grotere bevoegdheden. De schulte zou niet langer meer alleen notaris, rechter en hoofd van de politie zijn, hij werd nu ook voorzitter van de gekozen raden. Een man van grote invloed!Tot schulte werd benoemd, hoe kon het ook anders met zo’n achtergrond, Antonie van Riemsdijk. Toen deze, wat onbeholpen toch wel, bij Willem Jan aanklopte met de vraag zich kandidaat te stellen als raad, luidde het antwoord vriendelijk ontkennend. Nooit meer wilde Willem Jan onder een Van Riemsdijk staan!Wel had hij wat joviaal, maar met een niet mis te verstane ondertoon gezegd:„Maar ik stel er wel prijs op je raad te geven, Antonie. Vooral in belangrijke zaken!” van Riemsdijk had de wenk begrepen. Regelmatig kwam hij in ‘t vervolg op bezoek en dan trokken de heren zich een poosje terug. Voor een gesprek onder vier ogen, dat steeds tot beider tevredenheid verliep. Antonie kon zijn zorgen kwijt en Willem Jan kon achter de schermen mee beslissen. Hardenberg werd er niet slechter van!
‘t Ging wel slecht met het goede vaderland, dat nu onder de naam „Bataafsche Republiek” zijn bestaan rekte. Het bondgenootschap met Frankrijk en de oorlog met Engelend brachten alleen maar rampspoed. De door het volk gekozen vertegenwoordigers in de Nationale Vergadering lagen voortdurend met elkaar overhoop en werden regelmatig hardhandig door de Franse vrienden tot de orde geroepen. In 1805 kreeg Rutger Jan Schimmelpenninck het als raadspensionaris praktisch alleen voor het zeggen. Een jaar later werd het land plotseling een koning opgedrongen.
Lodewijk Napoleon, broer van de Franse keizer, deed onder geestdriftig gejuich van zowel patriotten als prinsgezinden zijn intocht in Den Haag. Niemand sprak meer over vrijheid, gelijkheid en broederschap; niemand repte meer over de rechten der vrije burgers!
Willem Jan Derks verbaasde zich nergens meer over. Hij leefde op zijn boerderij en… hij leefde goed. De graanprijzen bleven maar stijgen en zijn inkomsten ook. Gouden tijden waren het!Niet alleen voor hem;ook voor zijn arbeiders, die hij hun deel niet onthield.
Maar ‘t ongeluk ging ook zijn huis niet voorbij. Johanna stierf in 1804 na een lang slopende ziekte, die haar tot op het bot vermagerde. Nachtenlang zat Willem Jan aan haar bed, hield haar hand vast en praatte met haar. Toen ze overleed, had hij ‘t gevoel, dat hij haar nog nooit zo na gestaan had. Bij de begrafenis waren ook Antonie van Riemsdijk en zijn vrouw aanwezig. Aan hertrouwen dacht hij voorlopig niet. Waarom ook? Er waren genoeg vrouwen op de boerderij, die het huishouden en alles wat daarbij behoorde, konden verzorgen. En bovendien, hij was de jongste niet meer!
Op een dag in het voorjaar van 1808 bracht Antonie hem weer eens bezoek. Hij had zijn vrouw meegenomen. Die wilde graag een zien, hoe alles reilde en zeilde op de boerderij. Na afloop van het gesprek onder vier ogen leunde Antonie achterover en sprak:„Willem Jan, zou je Johannes en Gerrit willen halen?Ze hebben iets op hun kerfstok en dat wil ik graag in jouw bijzijn met ze bespreken!” Willem Jan, het hoofd vol angstige voorgevoelens, liep naar de dorsvloer, waar het tweetal aan het werk was. „Wat konden die twee in vredesnaam op hun geweten hebben?Zijn twee meest betrouwbare knechts nota bene!” Toen ze terugkwamen in de kamer, vielen hem ineens de schellen van de ogen. Op de tafel blonken zilverstukken, er lag een vel beschreven papier, er stond een inktpot met een pen en Antonie stond met zijn vrouw op hen te wachten. „Ik wilde een oude schuld vereffenen, Willem Jan”,zei Antonie lachend. „Als je dit papier tekent, krijg je je geld terug. En ik wil dan wel graag als tegenprestatie die oude schuldbekentenis van je ontvangen!”
Willem Jan stond even perplex. Toen moest hij ook lachen. Daar was hij lelijk voor ‘t blok gezet! Hij verdween in het opkamertje en kwam even later terug. Met de schuldbekentenis!na het tekenen en overhandigen van het geld en het verlangde papier, nam Antonie het woord. „We staan nu quitte, Willem Jan!Onder getuigen!En…even goede vrienden. Ook in de toekomst!” Willem Jan knikte. Een stevige handdruk bezegelde de overeenkomst en de vriendschap.
In 1810 lijfde Napoleon ons land bij zijn keizerrijk in en naar Frans gebruik werd in elke gemeente nu een „maire” benoemd. Een burgemeester, alleen verantwoording verschuldigd aan hogere autoriteiten. In Hardenberg werd schutte Van Riemsdijk de nieuwe maire. „Je moest ‘t maar doen”, had Willem Jan gezegd. „Je hebt toch geen keus en je kan er zo ‘t beste van maken!”
Antonie kreeg het er moeilijk mee. De ene dwangmaatregel volgde op de andere, maar hij wist de meeste bij uitvoering toch aardig te verzachten. Toen echter de conscriptie werd ingevoerd, de verplichte dienstneming in het Franse leger voor jongens, die na loting aangewezen werden, kon hij er niet onderuit. Zo moesten Hardenbergse jongemannen Frans soldaat worden!
Eind 1813 verandert de situatie echter ingrijpend. Napoleon is bij Leipzig verslagen en de resten van zijn leger spoeden zich naar Frankrijk. De vesting Coevorden blijft bezet. Het Franse garnizoen krijgt opdracht de stad kost wat kost te verdedigen, tegen welke vijand dan ook. Regelmatig doen de nu ingesloten Fransen uitvallen naar de omliggende dorpen en roven en plunderen, dat het aard heeft. Het handjevol hier gelegerde Russische kozakken kan dat niet verhinderen. Om de plunderaars toch tegen te houden, worden overal zogenaamde landweerkorpsen, bestaande uit vrijwilligers uit de plaatselijk bevolking, opgericht.
Antonie van Riemsdijk, inmiddels officieel burgemeester, vraagt Willem Jan de oprichting en de leiding van de Hardenbergse Landweer op zich te nemen. De Fransen kunnen ook tot Hardenberg doordringen!Willem Jan aarzelt geen ogenblik. Natuurlijk!Nu zal de „volkswapening”, die hij al zo lang gewild heeft, werkelijkheid worden. Het volk zal zichzelf verdedigen. Gewapenderhand!
Vrijwilligers worden opgeroepen. Ze komen!Oude schutterskameraden, maar ook bekende prinsgezinden. ‘t Is niet zo’n grote groep als destijds, maar ze zijn bereid hun leven te wagen voor de verdediging van de stad. Willem Jan oefent met ze, marcheert met ze. En dan, als de berichten uit Coevorden steeds dreigender worden, vertrekken ze. Naar strijdterrein rond de vesting. Willem Jans afdeling wordt ondergebracht bij de boeren in Anerveen. Een tijd van afwachten begint. Af en toe mogen er enkelen naar huis, maar voor iedereen geldt:„Op tijd terug!” En. . . men houdt zich er aan.
op 29 April 1814 is het zo ver!Er komt een alarmmelding, dat de Fransen op weg zijn naar Gramsbergen, een spoor van vernieling achterlatend. Willem Jan verzamelt zijn schutters en marcheert, na de commandant van de Gramsbergse landweer gewaarschuwd te hebben, langs de oude, bochtige weg naar het noorden. De Gramsbergers laten het echter afweten; de Hardenbergse landweer zal het alleen moeten doen!
Verborgen achter de houtwallen wachten ze de vijand op. Die laat zich al spoedig zien. Honderden Fransen, goed herkenbaar aan hun opvallende uniformen, marcheren in verspreide groepen over de weg. Achter hen rookpluimen van brandende boerderijen, tussen hen in karren en geroofd vee. Willem Jan laat ze dichterbij komen. De spanning onder zijn mannen is haast te snijden. Dan beveelt hij: „Vuur!” en plotseling knetteren de geweerschoten de vijand tegemoet. Getroffen Fransen tuimelen tegen de grond, geschrokken en losgebroken koeien en paarden draven in paniek de weilanden in. Maar de vijand herstelt zich!Soldaten zoeken dekking en beantwoorden het vuur. Kogels fluiten over de vrijwilligers heen, een plotselinge kreet verraadt een treffer. „Doorvuren!Schiet op alles, wat beweegt!” schreeuwt Jan Willem. Ze doen hun best, zijn mannen, maar de vijand gaat tot de aanval over. Fransen springen op, rennen naar voren en zoeken weer dekking. Willem Jans mannen schieten als bezetenen. De vijand komt echter dichterbij!De overmacht is te groot, de landweer moet terug. Langzaam, zoals ze het geleerd hebben, trekken de vrijwilligers terug op de achterliggende houtwal, de gewonden met zich meevoerend. Daar wordt het vuurgevecht hervat. Maar weer komen de Fransen naar voren en Willem weet: we houden het niet!
En dan, plotseling, klinkt geweervuur van opzij. Boerenschutters rennen door het open veld, duiken weg achter bomen en terreinverhogingen, schieten!De Franse linie wijkt. De plunderende rovers trekken terug en even later maakt Willem Jan kennis met de onverwachtse bondgenoten. ‘t Zijn de vrijwilligers van de Daler landweer, het meest ervaren korps. Ze zijn in aller ijl te hulp gesneld!De Fransen laten zich niet meer zien. De strijd is gewonnen!
Ruim tien jaar later, op een mooie zomeravond, zitten twee oudere heren op een bankje bij de Vechtbrug in Hardenberg. „’t Was toch de moeite waard. We zijn niet voor niets schutters geweest!”, zegt Antonie. „Nee”, zegt Willem Jan, terwijl hij zijn blik over de vredige Vecht laat glijden. „De Volkswapening!Die heeft het gedaan. Die maakte ons echt tot vrije burgers!” En verstolen tast zijn hand naar de penning in zijn zak. ‘t Is toch waarheid geworden!„De nijv’re Landman juicht, zijn vrijheid is hersteld!”